- 7 - de overledene als gewezen wethouder aanspraak zou hebben gehad, indien hij met ingang van de dag na die van zijn overlijden was afgetreden, of waarop de overledene als gewezen wethouder recht of uitzicht had. 2. in afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de weduwe van hem die overlijdt: a. als wethouder voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop dit lid aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij het wethouderschap tot het bereiken van evengenoemde leeftijd zou hebben bekleed; b. als gewezen wethouder in de periode, waarin hij recht op uitkering heeft vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop het gewezen lid aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van meetelling van diensttijd op de dag van overlijden. 3. Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een weduwe recht ontstaat op meer dan een weduwenpensioen krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt op grond van artikel 145, lid 2, van deze wet tijd, die voor de berekening van meer dan een van die pensioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert. P. De tweede volzin van artikel 23 wordt gelezen: Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de wethouder, de gewezen wethouder of de gepensioneerde wethouder in aanmerking genomen, die gelegen is voor het tijdstip van diens overlijden. Q. Artikel 24 wordt gelezen: 1. Ket wezenpensioen bedraagt: a. voor elk kind wiens moeder aan het overlijden van de vader onderscheiden lijk wiens vader aan het overlijden van de moeder recht op pensioen ontleent: een zevende gedeelte; b. voor elk ander kind: twee zevende gedeelte van het -pensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel 21. 2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt onder moeder onderscheidenlijk vader tevens begrepen de echtgenote of echtgenoot van de wethouder, gewezen wethouder of gepensioneerde wethouder, die op het tijdstip van haar of zijn overlijden de pleegouderlijke zorg had voor het kind, bedoeld in artikel 19.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 31