4 een en finder van een zodanige omvang dat naar maatschappelijke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd, wordt voor de duur van de verbouwing en onverminderd het bepaalde in het vijfde lid bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de ondergrond van het gebouwde eigendom aangemerkt als een ongebouwd eigendom; 7. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt ten aanzien van de gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke eigendommen tot woning dienen en deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, de waarde in het economische verkeer bepaald met inachtneming van een onderstelde verplichting om die goederen gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Artikel 5. 1. De heffingsgrondslag wordt eenmaal in de 5 jaren vastgesteld en wel voor het eerst naar de toestand op 1 januari 1977 en vervolgens naar de toestand op een tijdstip, dat telkens 5 jaren later valt. Behoudens het bepaalde in de volgende leden van dit artikel geldt een aldus vastgestelde heffings grondslag voor een tijdvak van 5 achtereenvolgende belastingjaren, waarvan het eerste jaar steeds aanvangt één jaar na de hierboven vermelde peil datum van vaststelling. 2. Indien met betrekking tot een onroerend goed een in artikel 7 bedoelde vrijstelling voor enig belastingjaar van een vijfjarig tijdvak als bedoeld in het eerste lid niet meer kan worden toegepast, wordt voor dat onroerend goed de heffingsgrondslag alsnog vastgesteld. Die heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de veronderstelde waarde in het economisch verkeer, welke aan dat onroerend goed zou zijn toegekend op de direct aan dat belasting jaar voorafgaande peildatum, die ingevolge het bepaalde in het eerste lid in aanmerking zou zijn genomen voor de vaststelling van de heffingsgrondslag indien op dat tijdstip die vrijstelling niet van toepassing was geweest. Een aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt voor het eerst toepassing voor het belastingjaar waarin die vrijstelling niet meer kan worden toege past en geldt, behoudens het bepaalde in het derde lid, mede voor de even tueel daaraan volgende belastingjaren van het desbetreffende vijfjarige tijdvak. 3. Indien met betrekking tot een onroerend goed, waarvan de heffingsgrondslag op de voet. van het eerste of tweede lid is vastgesteld, op enig tijdstip

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 74