- 3 -
20. De raad heeft de bevoegdheid het erfpachtsrecht te beëindigen:
a. bij niet- of niet volledige nakoming van een of meerdere
bepalingen van dit besluit;
b. indien de exploitatie of het gebruik van het sub 12 bedoelde
kamphuis naar het oordeel van de raad in strijd is met de openbare
orde of de goede zeden;
c. indien een hypotheekhouder of beslaglegger, die tot uitoefening van
de hem toekomende rechten overgaat, daarbij niet aan de koper ter
nakoming oplegt de verplichtingenwelke krachtens dit besluit op
de erfpachter rusten;
d. indien de erfpachter in staat van faillissement wordt verklaard.
21. Voordat een besluit tot beëindiging van het erfpachtsrecht op een sub
20 genoemde grond wordt genomen, wordt de erfpachter in de gelegenheid
gesteld om de oorzaak van het voornemen tot beëindiging van het
erfpachtsrecht binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen
termijn van ten hoogste zes maanden weg te nemen.
22. In het door de raad vast te stellen besluit tot beëindiging van het
erfpachtsrecht wordt de dag bepaald, waarop de beëindiging zal ingaan
en het perceel met opstallen en de overigens aangebrachte voorzieningen
ter vrije beschikking van de gemeente moet zijn gesteld; het vastgestelde
besluit wordt binnen acht dagen na dagtekening ter kennis van de
erfpachter gebracht; de gestichte opstallen en overigens aangebrachte
voorzieningen worden alsdan eigendom van de gemeente, zonder dat de
erfpachter enige vergoeding van waarde kan vorderen; de gemeente is
bevoegd van de in deze bepaling bedoelde beëindiging te doen blijken
in de openbare registers, onder verwijzing naar het vastgestelde
raadsbesluit en de aan de erfpachter gedane kennisgeving.
23. De gemeente verkrijgt na afloop van het sub 1 genoemde tijdvak de volle
en vrije eigendom van de grond en de zich daarop bevindende opstallen
en overigens getroffen voorzieningen, zonder dat de erfpachter enigerlei
vergoeding van de waarde kan vorderen; de erfpachter is alsdan niet
bevoegd de door hem gestichte opstallen en aangebrachte voorzieningen
- ook al mochten deze zijn gesticht of aangebracht zonder dat de
erfpachter daartoe gehouden is - weg te namen, tenzij met toestemming
van burgemeester en wethouders en alsdan onder gehoudenlieid om de schade
te vergoeden, die door dat wegnemen aan de grond mocht zijn
veroorzaakt.