gebouwde eigendom wordt beoogd, wordt bij het vaststellen van de heffings- grondslag de .invloed, welke die bouw of die verbouwing heeft op de waarde in het economische verkeer voor -dat onroerende goed, in aanmerking genomen voorzover deze kan worden toegeschreven aan het voor feitelijk gebruik gereed gekcmen gedeelte. Voor zoveel nodig is voor de waardering van even- bedoeld gedeelte het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in dat lid bedoelde waarde in het economische verlceer van het eigendom in de plaats treedt de onderstelde waarde in het economische verlceer, welke aan het gebouwde eigendom zou moeten worden toegekend, indien de bouw of de verbouwing reeds geheel.was voltooid; 6. Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom geheel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met herbouw, een en ander van een zodanige omvang dat naar maatschappelijke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd, wordt voor de düur van de verbouwing en onverminderd het bepaalde in het vijfde lid bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de ondergrond van het gebouwde eigendom aangemerkt als een ongebouwd eigendom; 7In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt ten aanzien van de gebouwde eigendommen met inbegrip van. de ondergrond en van hun gebouwde, en ongebouwde aanhorigheden, welke eigendommen tot woning dienen en deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, de waarde in het economische verkeer bepaald met inachtneming van een onderstelde verplichting om die goederen gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. 'Artikel 5. 1. De heffingsgrondslag wordt eenmaal in de 5 jaren vastgesteld en wel voor het eerst naar de toestand op 1 januari 1977 en vervolgens naar de toe stand op een tijdstip, dat telkens 5 jaren later valt. Behoudens het. bepaalde in de volgende leden van dit artikel geldt een aldus vastgestelde heffingsgrondslag voor een tijdvak van 5 achtereenvolgende belastingjaren, waarvan het eerste jaar steeds aanvangt één jaar na de hierboven vermelde peildatum van vaststelling. 2. Indien met betrekking tot een onroerend goed een in artikel 7 bedoelde vrijstelling voor enig belastingjaar van een vijfjarig tijdvak als bedeeld in het eerste lid niet meer kan worden toegepast, wordt voor - -4-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 19