/7
LAGER-ONDERWIJSWET 1920
vaststelling vergoeding bijzonder lager onderwijs (art. 1.03, lid 2)
Teteringen
1982
24 maart 1983
492,21
besluit:
gemeente
jaar
datum vaststelling
vastgesteld bedrag per leerling ex artikel 55bis c.q. artikel 101, lid 5, van
de Lager-ondcrwijswot 1920 voor bovenvermeld jaar
idem voor door de gemeente, in bruikleen gegeven of in stand gohonden scholen*
De raad van voormelde gemeente;
gezien de verzoeken van de besturen van de bijzondere scholen, genoemd in kolom 1 van de bij dit besluit
behorende staat, om vergoeding, bedoeld in artikel 101 van de Lager-onderwijswet 1920, voor bun scholen,
vermeld in kolom 2 van die staat, over het bovenvermelde jaar;
overwegende, dat de gemiddelde aantallen leerlingen volgens de maatstaf van artikel 28 van genoemde wet,
waarnaar dc vergoeding moet worden berekend, voor bet bovenvermelde jaar moeten worden gesteld op de
aantallen, vermeld in kolom 3 van de meergenoemde staat;
dat de bedragen per leerling, waarnaar de vergoeding voorts moet worden berekend, voor het bovenvermelde
jaar moeten worden gesteld op de bedragen, vermeld in kolom 4 van die staat;
gelet op artikel 103, lid 2, juncto artikel 101 van de Lager-onderwijswet 1920;
1. de vergoeding, bedoeld in artikel 101 van de Lager-onderwijswet 1920 over het bovenvermelde jaar voor
elk schoolbestuur vast te stellen op het bedrag in kolom 6 van de bij dit besluit behorende staat achter zijn
naam vernield;
2. het bedrag, dat onder verrekening van de verleende voorschotten aan het schoolbestuur zal worden uit
betaald c.q. door het schoolbestuur in de gemeentekas dient te worden teruggestort, vast te stellen op het
bedrag in kolom 8 c.q. 9 van die staat achter zijn naam vermeld.
De raad voornoemd,
De voorzitter,
Ingevolge art. 103. lid 8, van dc Lager-onderwijswet 1020
in afschrift toegezonden aan de hoofdinspecteur van bet
lager onderwijs en de belanghebbende schoolbesturen op
binnen (lollig vrije dagen na novonvormoblo datum kunnen
do hoofdinspecteur en hot schoolbestuur tegen dit besluit in
beroep komen bij do gedeputeerde staten van onze provincie
(art. 103, lid ft).
Niet invuïicn indien niet van loepassins.
ftssmsoiin 21235 VI (inoiTU)
-i.s.-ii.e
07