geestelijke grondslag - andere dan kerkgenootschappen - die rechtspersoon
rret volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het gezamenlijk beleven van en
zich bezinnen op de aan die genootschappen ten grondslag liggende levens
overtuiging;
b. gebouwde eigendommen - niet zijnde aanhorigheden van de in letter a
bedoelde eigendommen - met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde
en ongebouwde aanhorigheden of gedeelten van zodanige eigendomman, welke
feitelijk worden gebruikt als pastorie;
c. getouwde eigendommen voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit ten
behoeve van de land-of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond;
d. onroerende goederen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de publieke
dienst der gemeente;
e. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zandverstuivingen
moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met volledige rechtsbe
voegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van
natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd;
f. straatmsubilair, waaronder worden verstaan alle zodanige getouwde eigen
domren - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in
het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing
van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallatiesstandbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken, palen;
g. de tot begraafplaatsen en urnentuinen behorende gebouwde eigendommen en
crematoria met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden
h. openbare land-en waterwegen en banen voor op3ibaar vervoer per rail, een
en ander met inbegrip van kunstwerken;
i. waterverdedigings-en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
jonroerende goederen die zijn bestemd voor de zuivering van 3:icol-en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten
van publiekrechtelijke rechtspersonen;
k. ongebouwde eigendommen, niet zijnde aanhorigheden van getouwde eigendommen.
1. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 (Stb.63) aangewezen landgoederen, met uitzondering
van aanhorigheden van gebouwde eigendommen.
Artikel 6
Artikel 9 wordt gelezen als volgt:
Indien met betrekking tot eenzelfde.onroerend goed meer dan één genothebbende
krachtens zakelijk recht kan worden toegewezen, wordt de aanslag gesteld ten
name van een van hen net toevoeging van de afkorting "c.s.".