- 7 -
discussie vanavond hier niet hebben plaatsgevonden. Het enige wat
moest gebeuren is: "Inderdaad, ik heb u ten onrechte het woord ontno
men". Dat is het enige wat ik wil horen. Dat is belangrijk voor alle
raadsleden, hier aanwezig.
Op 28 mei 1984 was er weer een commissievergadering financiën. De
stukken daarvoor kreeg ik pas op vrijdag 25 mei 1984. In datzelfde
weekend heb ik een brief geschreven aan de voorzitter van de commis
sie Financiën met het verzoek het verslag van 14 mei dusdanig te cor
rigeren, dat daaruit zou blijken, dat mij het woord was ontnomen.
Mijnheer van Beek, ik heb gereageerd op het verslag van 14 mei j.l.
Ik heb gezorgd, dat op 28 mei 1984 mijn reactie van het verslag van
14 mei 1984 hier aanwezig was. Op maandagmorgen om 8.30 uur is deze
brief gedeponeerd in de brievenbus bij het gemeentehuis. Deze brief
is echter die avond tijdens de commissievergadering Financiën niet
behandeld, omdat geen mededeling werd gedaan van deze brief. Mij is
later medegedeeld, dat deze zeer belangrijke brief, die ging over het
verslag van 14 mei 1984, in een la was blijven liggen.
Op 13 juni 1984 vond inderdaad een gesprek plaats tussen de burge
meester, mevrouw Rienks en ondergetekende met de bedoeling de zaak te
klaren. Die intentie had ik ook toen ik naar dat gesprek ging. Zowel
de voorzitter als mevrouw Rienks hebben mij toen proberen te overtui
gen van mijn ongelijk. Interpretatieverschillen, noemde de voorzitter
dat. De voorzitter zei, dat hij aanwezig was op de vergadering van 14
mei 1984 en pal ging staan achter de mening van de wethouder. Op het
eind van het gesprek noemde hij zich volkomen ten onrechte een inter
mediair. Verder zei hij: "Mevrouw Rienks heeft toch beloofd om te
proberen voortaan wat minder kattig te zijn".
Maar daar ging het niet om. Het ging erom, dat een commissielid ten
onrechte het woord was ontnomen. Ze mag van mij kattig zijn zoveel ze
wil; daar ging het niet om.
Dat mij het woord was ontnomen ontkenden u beiden op die avond dat we
met elkaar gesproken hebben. In uw brief van 20 juni 1984, en daarom
mijnheer van Beek en mijnheer de Lange, heb ik een schriftelijk ant
woord gevraagd, aan mij gericht, heeft u dat bekrachtigd.
Resumerend het volgende: Door het college wordt ontkend dat mij in de
commissievergadering van 14 mei 1984 het woord is ontnomen, terwijl
dat wel het geval is. Dat weet eenieder, die er bij was. De andere
commissieleden, Schlösser en Verstegen (de heer Schlösser is vanavond
jammer genoeg hier niet aanwezig, maar de heer Verstegen wel) verzoek
ik te bevestigen of te ontkennen, nü vanavond, of op 14 mei 1984 mij