- 9 -
Raadslid Mussers-Bruijnincks zegt naar aanleiding van het ingekomen
stuk, vermeld onder punt III, sub d, en dat om advies in handen van
het college wordt gesteld, dat zij wel kan raden wat de einduitslag
gaat worden, gezien de ervaring van vorig jaar. Zij heeft zich als
vrijwilligster beschikbaar gesteld voor de Kinder- en Jongerentele
foon. Dit bewijst dat ook haar fractie deze instelling nodig vindt en
dat drie cent per inwoner toch zeer zeker geen hindernis mag zijn bij
zo'n belangrijke zaak.
Voorts heeft zij nog een opmerking over het ingekomen stuk, vermeld
onder III sub g. Deze brief heeft haar fractie als zeer positief er
varen. Zeker degenen, die buiten hun schuld geen werk meer hebben,
moeten geholpen worden in een zaak, die zij in betere tijden hebben
afgesloten, namelijk het kopen van een woning.
Raadslid Collette zegt dat zijn fractiegenoot wel bereid is, ook in
eerste termijn, om antwoord te geven op de vraag van raadslid van de
Kreeke, indien de voorzitter dit wenst.
De voorzitter antwoordt hierop dat dit in eerste termijn niet noodza
kelijk is. Raadslid Verstegen heeft zich niet gemeld voor de tweede
termijn, daarom zal spreker overgaan tot behandeling van de vragen te
beginnen met punt III sub b.
Het college blijft bij zijn standpunt, als vermeld in de brief aan
raadslid van de Kreeke, dat hier sprake is van een misverstand en dat
raadslid van de Kreeke zaken anders ervaart dan ze in werkelijkheid
bedoeld zijn. Dat blijkt ook overduidelijk uit het verslag van de
vergadering van 14 mei 1984. Daarin staat, dat op het moment in de
rondvraag, toen die zaak aan de orde kwam, de voorzitter van die ver
gadering, geconfronteerd met haar uitspraak, gezegd heeft dat de din
gen, die daar voorgevallen waren, haar speten en dat het niet haar
intentie was om het woord te ontnemen met een raakwijdte waarin in
het reglement van orde sprake is, maar dat zij de discussie wilde af
sluiten omdat zij van mening was, dat er op dat moment geen nieuwe
gezichtspunten meer werden aangedragen. Zij heeft toen ook nog iets
gezegd over de wijze waarop raadslid van de Kreeke zijn inbreng deed.
Spreker wil het hierbij laten voor wat het incident betreft, dat
heeft plaatsgevonden in de vergadering van 14 mei 1984.
Door een misverstand is de brief van 27 mei 1984 van raadslid van de
Kreeke niet ter vergadering gekomen. Tot aan de commissievergadering
toe is nagegaan of er een brief binnengekomen was. Dat bleek niet het
geval te zijn. De volgende morgen echter werd het duidelijk dat er
wel een brief was binnengekomen. Deze brief is dan ook in de daarop-