- 28 -
bevoegdheid als opgenanen in paragraaf 36 sub E behoort derhalve gehand
haafd te blijven. Wij stellen dan ook voor dit bezwaar ongegrond te
verklaren.
Reclamante verzoekt subsidiair an bij handhaving van de vrijstellings
bevoegdheid daaraan een zinsnede toe te voegen overeenkanstig de in
paragraaf 36 onder B, lid 2 en onder C, lid 2, opgenanen bepalingen.
Wij zijn van mening, dat opname van de gewenste bepaling het gebruik van
de vrijstellingsbevoegdheid beter afweegbaar maakt. Wij stellen derhalve
voor aan het verzoek van reclamante tegemoet te konen.
Reclamante verzoekt aan paragraaf 37, sub C, le lid, de zinsnede toe te
voegen: "alsmede van voor het grondwater schadelijke natuurlijke mest- en
kunststoffen", waardoor gevaarlijke opslag van meststoffen voorkanen kan
worden, terwijl ingevolge het derde lid de benodigde vrijstellingen ver
leend kunnen worden.
Uit een nadere toelichting, op 18 juni 1984 ten overstaan van ons college
gedaan, is gebleken, dat reclamante het van primair belang acht dat de
opslag van natuurlijke natte mest plaatsvindt in vloeistofdichte kelders,
c.q. reservoirs.
In dat licht bezien lijkt het doelmatiger een en ander te regelen bij
de bepalingen ontrent het bouwen in plaats van bij de gebruiksvoorschrif
ten.
Het wordt echter niet zinvol geacht on een verbod in te stellen op de
opslag van kunstmeststoffen, aangezien het gebruik van kunstmest in
herent is aan de agrarische bedrijfsvoering.
Wij stellen voor aan het verzoek van reclamante in dien zin tegemoet te
kcmen, dat aan het bepaalde in paragraaf 37sub A, wordt toegevoegd:
"met dien verstande, dat de bouw van kelders of reservoirs ten behoeve
van de opslag van natte mest uitsluitend is toegestaan indien - gehoord
de Inspecteur van de Volksgezondheid voor de Hygiëne van het Milieu en
de Directeur van de Waterleidingmaatschappij "Noord-West-Brabant" -
met redelijkheid vaststaat, dat door het beoogde gebruik van de bouw
werken geen gevaar kan ontstaan voor aantasting van de kwaliteit van het
grondwater"