- 32 -
zogeheten maiimoetbedrijven voor intensieve veehouderij niet mogelijk
is.
Er bestaat derhalve geen aanleiding cm in deze primair agrarische
bestemming te allen tijde veredelingsbedrijven te weren.
Wij stellen voor dit bezwaar ongegrond te verklaren.
Reclamante acht de in paragraaf 5, Lid F I en II opgenomen wijzigings
bevoegdheden ongewenst in de landbouwenclaves en in de aan de bossen
grenzende landbouwpercelen. Volgend reclamante danken deze gebieden
hun landschappelijke waarde aan de afwezigheid van bebouwing.
Bij voorbaat wordt gesteld, dat de landschappelijke waarde onevenredig
zal verminderen door het plaatsen van bebouwing. In deze gebieden zou
dan ook het oprichten van bebouwing uitgesloten moeten worden.
In het bijzonder dient bio-industrie geweerd te worden cmdat de
stallucht (anmoniak) de aangrenzende houtopstanden ernstig kan
beschadigen.
Wij tekenen hierbij het volgende aan. Het kan niet ontkend worden, dat
de vestiging van bedrijven voor intensieve veehouderij in bosenclaves
en bosranden ongewenste gevolgen kan hebben voor het milieu. Wij hebben
reeds voorgesteld cm gedeeltelijk tegemoet te kernen aan het bezwaar,
dat zich richtte tegen de bestemming van de betreffende gebieden,
waarmee de vestigingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven in de
grote enclaves aan weerszijden van de Galgestraat en de bosrand ten
noord-oosten van de Hanendreef vervallen.
Ten aanzien van de bosranden met de bestemming "agrarisch gebied met
landschappelijke waarde" kan - gelet op de waarde er van - gesteld
worden, dat de huidige regeling voldoende waarborgen biedt cm
ongewenste situaties tegen te kunnen gaan.
Wij stellen derhalve voor dit bezwaar ongegrond te verklaren.
Reclamante heeft bezwaar tegen de opgenomen wijzigingsbevoegdheid
door middel waarvan nieuwe vestigingen in de polders de Vught en de
Moeren mogelijk zijn.
Nieuwe vestigingen moeten gezien worden als een aantasting van het
open polderlandschap en zijn derhalve strijdig met de besterrming
"visueel open agrarisch gebied met landschappelijke waarde".
Naar aanleiding hiervan merken wij op, dat de stelling, dat de
vestiging van een agrarisch bedrijf in het poldergebied te allen tijde
een zodanige aantasting van het open landschap zal betékenen, dat het
specifieke karakter daarvan verloren zal gaan niet wordt onderschreven.