-21-
gegeven, dan in de raad een verkeerd standpunt in te nemen.
Raadslid van de Kreeke vraagt of hij via de voorzitter een vraag mag
stellen aan de fractie van het C.D.A..
De voorzitter zegt, dat uit het Reglement van Orde niets blijkt van
een recht op interpellatie, waar de heer van de Kreeke zich op be
riep. In eerste instantie heeft de vraagsteller het voorrecht van de
twijfel gekregen. Daar wil spreker echter niet mee verder gaan.
Raadslid van de Kreeke vraagt of hem dan niet het recht van inter
pellatie gegeven wordt.
De voorzitter zegt, dat dit recht hem inderdaad niet gegeven wordt.
Raadslid van de Kreeke protesteert daartegen.
Raadslid Verstegen vervolgt zijn betoog en zegt, dat hij gevraagd
heeft of het mogelijk is het voorstel terug te nemen en in de vol
gende vergadering met een voorstel te komen, waarbij een krediet ge
vraagd wordt voor de kosten, die mogelijk al gemaakt zijn en, als
er duidelijkheid komt, voor plannen die er gemaakt moeten worden. Op
deze vraag heeft hij geen antwoord gekregen. Tenslotte vraagt hij,
welk voordeel er gelegen is in een kredietaanvrage voor het totale
plan inclusief de wijziging van het bestemmingsplan, terwijl het
college nog pas toe is aan het maken van plannen.
Raadslid Collette zegt, dat hij thans iets wil zeggen niet alleen
als raadslid, maar ook vanuit zijn vak. Hij griezelt er van als hij
een wethouder hoort spreken over massa, massa plaatsen en gaten vul
len. We hebben geen gat, we hebben nauwelijks een plein. Men kan het
nauwelijks plein noemen. We hebben een plein; er ligt een groen
strook naast. Hij kan zich voorstellen, dat die groenstrook heringe
richt wordt, dat er een andersoortige groenstrook van gemaakt wordt.
Hij vraagt zich af, van wie het onzalige idee is, dat daar een ge
bouw moet komen.
Wethouder Uossenaar-Blokdijk antwoordt op deze laatste vraag, dat de
gemeenteraad op dat idee gekomen is, anders had het college dit niet
allemaal verzonnen.
Raadslid Collette zegt niet beweerd te hebben, dat de wethouder dit
verzonnen heeft.
Wethouder Vossenaar-Blokdijk vervolgt en zegt, dat het college niet
met dit voorstel gekomen was als de raad er niet over gesproken had.
Raadslid Collette zegt bij interruptie, dat hij heeft gesproken over
de bebouwing.
Wethouder Vossenaar-Blokdijk zegt, dat ook haar betoog daarover
gaat. Het onzalige idee, waarvan raadslid Collette sprak, komt van
de raad en het college vindt dat idee helemaal niet zo onzalig. Zij