-61-
Raadslid Van de Kreeke vraagt de voorzitter, of hij het C.D.A. in dezen
een vraag mag stellen. Nadat de voorzitter dit heeft toegestaan, zegt
raadslid van de Kreeke: Ook gisteren hebben ze gesproken over het kunst-
grasveld en de contacten, die er zijn met M.H.C.T. Het C.D.A. sugge
reert, dat die in een beter stadium vervolgd moeten worden, dus dat er
meer kansen voor de M.H.C.T. komen om een kunstgrasveld aan te leggen en
de financiën voor een deel daarvoor te leggen bij de gemeente. Ik wil
het C.D.A. vragen, of mijn uitleg in dezen een juiste uitleg is. Want
het zou totaal niet stroken met hetgeen het C.D.A. in de commissie ge
zegd heeft.
Raadslid Verstegen: Ik denk, dat ik hier duidelijk stel, dat het onder
zoek, door de M.H.C.T. en door de gemeente naar de gebruiksmogelijkheden
van kunstgras de volle aandacht moet hebben. Vanuit het verleden weten
we, dat het eerste overleg tussen M.H.C.T. en de gemeente niet was, wat
we er eigenlijk van hadden mogen verwachten. Ik hamer er op, dat het een
taak is van de gemeente om de mogelijkheden van kunstgras te blijven
bezien. Dat heeft niets te maken met het beschikbaarstellen van kapitaal
voor het al dan niet aanleggen van kunstgras. Ik denk, dat de ontwikke
lingen daarvoor nog helemaal niet rijp zijn op dit moment, maar dat ze
wel alert gevolgd dienen te worden.
Raadslid Van de Kreeke: Het C.D.A. weet, dat er maar een mogelijkheid is
in dezen voor zover we de gegevens hebben, die het C.D.A. en wij alle
maal hebben en dat is: als we via deze algemene beschouwingen de
M.H.C.T. een vingerwijzing geven, dat de kaarten nu beter liggen dan
voorheen, dat zulks grote financiële consequenties zal hebben voor de
gemeente. Ik vraag het C.D.A. nogmaals of die financiële consequenties
dan voor het C.D.A. acceptabel zijn, omdat je in het andere geval die
vingerwijzing niet mag geven.
Raadslid Verstegen: Voorzitter, ik blijf bij wat ik gezegd heb. Welke
conclusies de P.v.d.A. daaruit trekt, is helemaal voor de P.v.d.A. Maar
ik denk, dat ik daar duidelijk genoeg over geweest ben. Wanneer mijnheer
Van de Kreeke daar conclusies uit trekt, heeft hij mijn zegen. Ik wil
bij dit hoofdstuk nog even doorgaan op de ontwikkelingen met de Bezem-
kring. We hebben daar gisteren uitvoerig over gesrpoken. Ik wil niet in
herhaling treden. Ik denk wel, dat het een heel belangrijke zaak is, dat
de verstandhouding tussen de gemeente en het bestuur van de Bezemkring
in ieder geval optimaal moet zijn om de doelstelling, het opvangen van
onze jeugd, te waarborgen. Het is duidelijk een taak voor onze gemeente
om daarvoor garant te staan. Op hoofdstuk VI wil ik nog even terugkomen.