GEMEENTE TETERINGEN 3De raad der gemeente Teteringen; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 december 1987; gelet op de artikelen 272, onderdeel a, en 273 van de gemeentewet, alsmede op het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen; BESLUIT: vast te stellen de: Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen. Artikel 1 Belastingplicht 1. Onder de naam 'onroerend-goedbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerend goed - met uitzondering van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geexploiteerde cultuurgrond twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden be oordeeld - bij het begin van het belastingjaar een onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt b. een zakelijk-gerechtigdenbelasting van degene die bij het begin van het belastingjaar van een onroerend goed het genot heeft krachtens een zakelijk recht. 2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het hoofd van dat huishouden; b. gebruik door degene aan wie het gebruik van een gedeelte van een onroerend goed is afgestaan, aangemerkt als gebruik door degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan; c. in geval van verschillende soorten feitelijk gebruik alleen het be langrijkste gebruik in aanmerking genomen. 3. Met betrekking tot de zakelijk-gerechtigdenbelasting wordt als genot hebbende krachtens zakelijk recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, ten zij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens zakelijk recht was. Artikel 2 Belastingobject 1. Onder een onroerend goed dan wel het onroerende goed wordt verstaan: a. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van die aanhorigheden - en met zijn ongebouwde aanhorigheden; b. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanhorig- heid van een gebouwd eigendom, met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder begrepen de ondergrond van die aanhorigheden - en met zijn ongebouwde aanhorigheden; c. indien gedeelten van de in onderdeel a of b bedoelde eigendommen - andere dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b - blijkens hun indeling zijn be stemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1987 | | pagina 36