6. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden blijft bui
ten aanmerking de waarde van tot het onroerende goed behorende, daar
aan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen, welke verwij
derd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op
zich zelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
7. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden wordt met
betrekking tot het onroerende goed dat tot woning dient en deel uit
maakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb.63l aangewe
zen landgoed, de waarde bepaald met inachtneming van een veronderstel
de verplichting om dat goed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zo
danig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan
volgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk
is
8. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden blijft bui
ten aanmerking de waardeverhogende invloed van de bouw, daaronder be
grepen verbouwing of verbetering, van een onroerend goed, zolang die
bouw nog niet is voltooid of geen voltooiingsverklaring is afgegeven,
dan wel zolang dat onroerende goed nog niet gereed is gekomen voor
feitelijk gebruik overeenkomstig de bestemming die met de bouw wordt
beoogd
9. Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom ge
heel wordt verbouwd, gepaarde gaande met gedeeltelijke afbraak en met
herbouw, een en ander van een zodanige omvang dat naar maatschappelij
ke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw of
een nagenoeg geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd, wordt voor de
duur van de verbouwing de waarde van dat gebouwde eigendom buiten aan
merking gelaten.
10. Indien de bouw, verbouwing of verbetering zover is gevorderd dat een
gedeelte daarvan gereed is gekomen voor feitelijk gebruik overeenkom
stig de bestemming, is het bepaalde in het achtste onderscheidenlijk
het negende lid met betrekking tot dat gedeelte niet van toepassing.
Artikel 4
1. De waarde in het economische verkeer is die op 1 januari 1987 en ver
volgens die op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt. Deze waar
de vindt toepassing voor elk belastingjaar vallende in een tijdvak van
5 achtereenvolgende jaren.
Dit tijdvak vangt aan op het tijdstip dat één jaar later valt dan het
tijdstip als bedoeld in de eerste volzin.
2. Indien de waarde in het economische verkeer in de periode gelegen tus
sen het tijdstip als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid en
het begin van het belastingjaar wijziging ondergaat als gevolg van
hetzij bouw, verbouwing, verbetering of afbraak, hetzij verandering
van bestemming, is, in afwijking van de eerste volzin van het eerste
lid, de waarde die, welke in aanmerking zou zijn genomen indien die
bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of bestemmingsverandering zijn
beslag had gekregen op het eerstbedoelde tijdstip.
Artikel 5 Belastingjaar
De belastingjaren vallen samen met de kalenderjaren.