Artikel 10.
1Aan de ambtenaar die het maximumbedrag van de voor hem
geldende salarisschaal heeft bereikt, kan door burgemeester en
wethouders, wanneer daartoe op grond van een beoordeling
aanleiding bestaat een toelage worden toegekend.
2. De som van de in het lid 1 van dit artikel genoemde toelage
en van het salaris van de betrokken ambtenaar overschrijdt het
maximumsalaris van de naatshogere salarisschaal niet.
3. Burgemeester en wethouders stellen ter uitvoering van dit
artikel nadere regels vast.
artikel 11.
Wanneer voor de ambtenaar een salarisschaal gaat gelden met een
hoger maximum salaris, wordt het salaris in de nieuwe schaal
zodanig vastgesteld, dat daarbij een salarisverhoging wordt
verkregen, die ten minste gelijk is aan een periodieke verhoging
in de nieuwe salarisschaal, met dien verstande dat voor de
ambtenaar beneden de leeftijd van 22 jaar het salaris wordt
vastgesteld overeenkomstig zijn leeftijd.
Artikel 12.
1. Indien het salaris minder is dan het maandbedrag van het
minimum loon, dat krachtens de artikelen 7, 8 en 14 van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijsiag Stbl1968, 657) geldt
voor werknemers van dezelfde leeftijd als de ambtenaar, wordt
aan hem een toelage toegekend ten bedrage van het verschil.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt de ambtenaar met een
niet-volledige werktijd, het voor werknemers van dezelfde
leeftijd geldende minimumloon geacht te zijn vastgesteld op
een evenredig deel van het minimumloon bij een volledige
werktijd.
Artikel 13.
Burgemeester en wethouders kunnen een vaste onregelmatig
heidstoelage voor een functie vaststellen welke ten hoogste
10 bedraagt van het salaris van de ambtenaar die de functie
bekleedt.
Artikel 14.
Aan de ambtenaar wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten
zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als
bedoeld in artikel 13 een blijvende verlaging ondergaat, wordt
door burgemeester en wethouders een aflopende toelage toegekend
indien:
a. die blijvende verlaging ten ministe 3% bedraagt van de som
van het salaris en de toelagen als bedoeld in artikel 11; en
b. de ambtenaar de toelage, als bedoeld in artikel 13, direct
voorafgaande aan vorenbedoelde beëindiging of vermindering
ervan, gedurende ten minste 2 jaren zonder wezenlijke
onderbreking heeft genoten;
c. in afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt aan de
ambtenaar van 55 jaar of ouder, wiens bezoldiging als gevolg
van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een
toelage als bedoeld in artikel 13 een blijvende verlaging
ondergaat, een blijvende toelage toegekend indien de ambtenaar
de toelage bedoeld in artikel 13 direct voorafgaande aan het
tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan,
gedurende tenminste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking