Wijze van heffing
Artikel 5
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Artikel 6
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit
later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de
belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belasting
plicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat
aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belasting
plicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplich
tige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk
gebruik neemt.
Termijn van betaling
Artikel 7
De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste
vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagteke
ning van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
Machtiging tot overdracht van bevoegdheden
Artikel 8
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer gemeente-ambtenaren aanwijzen,
die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke
bepaling betreffende de heffing en de invordering van de belastingen.
Artikel 9
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat voor de terpostbezorging of uit
reiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorde-
ringswet 1990 (Stb. 221) voor de gemeente-ontvanger of de op grond van artikel
127a van de gemeentewet aangewezen functionaris, een andere gemeente-ambtenaar
in de plaats treedt.
Nakoming van verplichtingen
Artikel 10
De verplichtingen als bedoeld in de artikelen 47, 50 en 51 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 61 van de
Invorderingswet 1990 (Stb. 221) gelden mede jegens de door burgemeester en wet
houders aangewezen ambtenaren der gemeentelijke belastingen.