Artikel 4 Waarde in het economisch verkeer 1. De waarde in het economische verkeer is die op 1 januari 1992 en vervolgens die op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt. Deze waarde vindt toepassing voor elk belastingjaar vallende in een tijdvak van 5 achtereenvolgende jaren. Dit tijdvak vangt aan op het tijdstip, dat één jaar later valt dan het tijdstip bedoeld in de eerste volzin. 2. Indien de waarde in het economische verkeer tussen het tijdstip bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid en het begin van het belasting jaar wijziging ondergaat als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering of afbraak hetzij verandering van bestemming is, in afwijking van de eerste volzin van het eerste lid, de waarde die, welke in aanmerking zou zijn genomen indien die bouw, verbouwing, verbete ring, afbraak of bestemmingsverandering zijn beslag had gekregen op het eerstbedoelde tijdstip. Artikel 5 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 6 Belastingtarieven 1. Voor elke volle 3.000,van de waarde in het economische verkeer bedraagt a. de gebruikersbelasting 2,57 b. de eigenarenbelasting 3,21 2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele guldens. 3. Belastingaanslagen van minder dan 20,worden niet opgelegd. 4. Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerend-goedbelastin- gen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag. Artikel 7 Vrijstellingen 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid worden de belastingen niet geheven ter zake van: a. gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor openbare bijeenkom sten van genootschappen op geestelijke grondslag - andere dan kerkgenootschappen - die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegd heid zijn, voor het gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genootschappen ten grondslag liggende levensovertuiging; b. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoederen, met uitzondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen; c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zandver stuivingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd; d. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; e. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen f. onroerende zaken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen; g. een gebouwd eigendom voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 43