gemeente teteringen
Verordening algemene bijstand gemeente Teteringen 1996
De raad van de gemeente Teteringen, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van
5 december 1995;
gelet op artikel 38 van de Algemene bijstandswet, Stb. 1995, 201;
gelet op artikel 150 van de Gemeentewet, Stb. 1993, 610;
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen
aan belanghebbenden, als bedoeld in artikel 5 van de Algemene bijstandswet bij verordening te
regelen;
besluit vast te stellen de volgende Verordening algemene bijstand gemeente Teteringen 1996:
1 Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder
a.O alleenstaande: de belanghebbende bedoeld in artikel 4 sub a jo. artikel 30 sub a Algemene
bijstandswet;
b. alleenstaande ouder: de belanghebbende bedoeld in artikel 4 sub b jo. artikel 30 sub b Algemene
bijstandswet;
c. gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4 sub c, ten 1e en ten 2e en artikel 3 jo. artikel 30 sub c
Algemene bijstandswet. Voor de toepassing van artikel 4 en artikel 5 wordt mede onder een gezin
verstaan het gezin bedoeld in artikel 29, tweede lid sub c Algemene bijstandswet;
d. kind: het kind als bedoeld in artikel 4 sub d Algemene bijstandswet;
e. minimumloon: het netto minimumloon voor een gezin, bedoeld in artikel 55 Algemene bijstands
wet, respectievelijk het bedrag genoemd in artikel 30 sub c Algemene bijstandswet;
f. woonkosten: hetgeen in geld verschuldigd is voor of in verband met het normale gebruik van
woonruimte;
g. zorgbehoevende: de belanghebbende die, indien hij niet te zamen met een andere persoon de
woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een
verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;
h. schoolverlater: de belanghebbende, bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid Algemene
bijstandswet.
2 Toeslagen
Artikel 2
1De toeslag voor een alleenstaande, die voor zijn woning aantoonbaar woonkosten verschuldigd is
en zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kan delen met een ander, bedraagt
a. voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder: 20% van het minimumloon;
b. voor de alleenstaande van 22 jaar: 9% van het minimumloon;
c. voor de alleenstaande van 21 jaar: 2% van het minimumloon.
2. De toeslag voor een alleenstaande van 23 jaar en ouder, die voor zijn woning aantoonbaar
woonkosten verschuldigd is en zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan delen met een
ander, bedraagt 10% van het minimumloon.
3. In afwijking van het eerste lid heeft de kostganger recht op toeslag ingevolge dit artikel, indien de
verschuldigde kostprijs tenminste 20% van het minimumloon bedraagt.
4. De kostgever of (kamer)verhuurder wordt geacht kosten te delen, als bedoeld in het tweede lid.
5. De alleenstaande, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt geacht zijn algemene
kosten van bestaan niet te kunnen delen.
6. De zorgbehoevende en zijn verzorger hebben recht op toeslag ingevolge het eerste lid, indien zij
niet tevens kostgever of (kamer)verhuurder zijn, anders dan jegens elkaar.
7. Indien sprake is van medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen,
met een inkomen lager of gelijk aan de van toepassing zijnde norm ex artikel 29 Algemene
bijstandswet, verhoogd met 10% van het minimumloon, bestaat recht op toeslag ingevolge het
eerste lid.
1