Artikel 3 1. De alleenstaande ouder, die voor zijn woning aantoonbaar woonkosten verschuldigd is en zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kan delen met een ander, krijgt een toeslag ter hoogte van 20% van het minimumloon. 2. De alleenstaande ouder, die voor zijn woning aantoonbaar woonkosten verschuldigd is en zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan delen met een ander, krijgt een toeslag ter hoogte van 10% van het minimumloon. 3. In afwijking van het eerste lid heeft de alleenstaande ouder, die kostganger is, recht op toeslag ingevolge dit artikel, indien de verschuldigde kostprijs tenminste 20% van het minimumloon bedraagt. 4. De alleenstaande ouder, die kostgever of (kamer)verhuurder is, wordt geacht kosten te delen, als bedoeld in het tweede lid. 5. De alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt geacht zijn algemene kosten van bestaan niet te kunnen delen. 6. De zorgbehoevende en zijn verzorger hebben recht op toeslag ingevolge het eerste lid, indien zij niet tevens kostgever of (kamer)verhuurder zijn, anders dan jegens elkaar. 7. Indien sprake is van medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen, met een inkomen lager of gelijk aan de van toepassing zijnde norm ex artikel 29 Algemene bijstandswet, verhoogd met 10% van het minimumloon, bestaat recht op toeslag ingevolge het eerste lid. 3 Verlaging uitkering Artikel 4 1. De uitkering voor een gezin, dat voor zijn woning geen woonkosten verschuldigd is en dat zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kan delen met een ander, wordt verlaagd met 20% van het minimumloon. 2. De uitkering voor een gezin, dat voor zijn woning aantoonbaar woonkosten verschuldigd is en dat zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan delen met een ander, wordt verlaagd met 10% van het minimumloon. 3. De uitkering voor een gezin, dat voor zijn woning geen woonkosten verschuldigd is en dat zijn algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan delen met een ander, wordt verlaagd met 25% van het minimumloon. 4. Het gezin, dat kostgever of (kamer)verhuurder is, wordt geacht kosten te delen, als bedoeld in het tweede en derde lid. 5. Het gezin, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt geacht zijn algemene kosten van bestaan niet te kunnen delen. 6. De verlaging op grond van het tweede en derde lid blijft achterwege: a. voor de zorgbehoevende en zijn verzorger, indien zij niet tevens kostgever of (kamerverhuur der zijn, anders dan jegens elkaar; b. indien sprake is van medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen, met een inkomen lager of gelijk aan de van toepassing zijnde norm ex artikel 29 Algemene bijstandswet, verhoogd met 10% van het minimumloon. Artikel 5 1. Bij medebewoning van één of meer niet ten laste komende kinderen met een inkomen hoger of gelijk aan de van toepassing zijnde norm ex artikel 29 Algemene bijstandswet, verhoogd met 10% van het minimumloon, wordt de uitkering verlaagd met 10% van het minimumloon. 2. Verlaging op grond van dit artikel blijft achterwege a. indien met de medebewoning van de in het eerste lid bedoelde kinderen reeds rekening is gehouden bij de toepassing van artikel 2, tweede lid, artikel 3, tweede lid of artikel 4, tweede en derde lid; 2

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 28