Artikel 3
7
neemt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan LAT-relaties. Als de ander in belangrijke mate
uitgaven voor de belanghebbende voor zijn rekening neemt, waardoor diens bestaanskosten lager
zijn, biedt artikel 44 Abw de mogelijkheid om de bijstand daarop af te stemmen. In andere situaties
biedt de algemene individualiseringsbevoegdheid de mogelijk om zonodig de bijstandsverlening in
overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie van de belanghebbende.
Door de toevoeging van het vijfde lid wordt bereikt, dat de alleenwonende alleenstaande, die
aantoonbare woonkosten heeft, in alle gevallen de maximale toeslag van 20% van het minimumloon
ontvangt.
De alleenwonende alleenstaande zonder woonkosten ontvangt geen toeslag. Voor hem wordt de
toeslag zodoende met 100% verlaagd. Deze mogelijkheid wordt geboden in artikel 35 Abw4. Het
voorschrift van artikel 38, tweede lid, laat deze mogelijkheid open. Uit het oogpunt van helderheid is
niet gekozen voor een systematiek, waarin enerzijds ook aan deze belanghebbende een toeslag
wordt verleend en anderzijds door een verlaging wegens ontbrekende woonkosten deze toeslag
volledig teniet wordt gedaan.
Zesde lid
Vóór 1996, op grond van de BLN-regels, werd de zorgbehoevende niet als woningdeler aangemerkt.
Hiermee werd het afzien van beroep op intramurale zorg gestimuleerd, resp. beoogd om zorgbehoe-
venden zo lang mogelijk in staat te stellen zelfstandig te wonen. Deze uitzondering op de algemene
regel is doorgetrokken naar degene, die de verzorging op zich heeft genomen. Als sprake is van
meerdere huisgenoten, wordt deze uitzondering slechts ten aanzien van één van hen gehanteerd. Als
voorwaarden gelden
- er moet sprake zijn van een noodzaak tot verzorging: de zorgbehoevende moet zijn aangewezen
op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter
verpleging of verzorging, als hij niet thuis zou worden verzorg.
- voor de woning zijn woonkosten verschuldigd: in het andere geval is immers sprake van lagere
bestaanskosten, die niet samenhangen met de behoefte aan zorg;
- naast de zorgbehoevende en zijn verzorger wordt de woning niet bewoond door een derde partij,
kostganger of kamerhuurder; in die situatie werd tot 1996 immers de korting wegens inkomsten
uit onderverhuur of kostgeving gehanteerd.
Zevende lid
Als slechts sprake is van inwoning van eigen- of stiefkinderen, die een inkomen hebben wat slechts
in bescheiden mate ligt boven de bijstandsnorm voor jongeren tot 21 jaar, wordt aangenomen dat
geen sprake kan zijn van een aanmerkelijk voordeel. Zie voorts de toelichting op artikel 5, eerste lid.
Voor de alleenstaande ouder geldt een toeslagenregime, identiek aan dat voor de alleenstaande. De
toeslag geldt voor alleenstaande ouders vanaf 21 jaar, gelet op de beperking van artikel 33. Daarin
wordt aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden van een toeslag voor alleenstaan
den en alleenstaand ouders vanaf deze leeftijd.
Het bepaalde in dit artikel komt dan ook overeen met hetgeen in artikel 2 ten aanzien van de
alleenstaande is bepaald. Kortheidshalve wordt voor een toelichting verwezen naar de toelichting op
artikel 2.
Enige afwijking betreft de differentiatie naar leeftijd bij de alleenstaande. Deze differentiatie is voor de
alleenstaande ouder achterwege gelaten. Het BLN kende een dergelijke differentiatie immers ook
niet, behoudens voor beneden-21-jarigen en voor schoolverlaters. Deze verordening voorziet niet in
rechten voor beneden-21-jarigen. Het recht voor een alleenstaande ouder, die schoolverlater is, is
geregeld in 4.
4 Op grond van dit artikel kan zowel de basisnorm als de toeslag worden verlaagd, als sprake
is van lagere bestaanskosten als gevolg van het bewonen van een woning waaraan geen
woonlasten verbonden zijn. Deze verlaging vindt bij voorrang op de toeslag plaats.