3 Verlaging uitkering
Artikel 4
Een alleenstaande, die geen woonkosten heeft, komt niet in aanmerking voor een toeslag. Ten
opzichte van een alleenstaande met woonkosten en een geheel eigen huishouding ontvangt deze
20% minder bijstand. Voor gezinnen, die op basis van de Wet 100% van het minimumloon ontvan
gen, wordt in artikel 4 voorzien in eenzelfde verlaging van algemene bijstand. Deze verlaging is
gebaseerd op artikel 35 Abw.
Het gaat daarbij om de situatie van een gezin, dat een woning bewoont waaraan geen woonkosten
zijn verbonden. Als de woonkosten voor de woning door een ander dan de belanghebbende worden
betaald, bestaat wel recht op toeslag: voor de woning zijn immers woonkosten verschuldigd. De
betaling van de woonkosten door derden wordt dan wel als inkomen aangemerkt; de uitkering wordt
dan met dat bedrag verlaagd.
Een alleenstaande komt slechts in aanmerking voor een uitkering op het 70%-niveau, indien hij zijn
bestaanskosten niet kan delen. Kan dat wel, dan wordt de bijstand beperkt tot 60%. Parallel hieraan
is voorzien in een verlaging met 10% voor gezinnen in een overeenkomstige situatie. Artikel 34 Abw
biedt deze mogelijkheid. Hiermee wordt de oude vermindering op grond van artikel 10a BLN in de
nieuwe systematiek gehandhaafd. Voor de toelichting op het kunnen delen van bestaanskosten
wordt venwezen naar de toelichting op artikel 2, tweede lid.
In het derde lid is voorzien in een samenloopsituatie, waarin zowel sprake is van het ontbreken van
woonkosten als van het kunnen delen van (andere) kosten. Gelet op het bepaalde in het eerste en
tweede lid, zou dit kunnen leiden tot een totale verlaging met 30% van het minimumloon. De
verlaging wordt echter beperkt tot 25% van het netto minimumloon, waarmee wordt aangesloten op
de beperking in de samenlopende verlagingen, ex art. 10a en 10c BLN.
Ook bij een gezin wordt rekening gehouden met een verminderde bijstandsbehoefte van 10%, bij het
houden van één kostganger of (onder)huurder. Zie voor een toelichting de toelichting op het vierde
lid van de artikelen 2 en 3.
Indien in de woning van het gezin geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt men niet geacht kosten
te kunnen delen. Deze bepaling is identiek aan het bepaalde in het vijfde lid van de artikelen 2 en 3.
Zie de toelichting op artikel 2, vijfde lid.
In dit lid is een bepaling opgenomen, identiek als het bepaalde in het zesde en zevende lid van de
artikelen 2 en 3, om ook in een gezinssituatie te voorkomen dat verzorging of een inwonend kind
met een bescheiden eigen inkomen aanleiding zou geven tot verlaging van uitkering. Zie voorts de
toelichting op artikel 2, zesde en zevende lid.
Artikel 5
Hier wordt de verlaging geregeld, die voorheen in
uitkering wordt verlaagd met een forfaitair bedrag,
bedrag.
het BLN in artikel 10, derde en vierde lid. De
op gelijke hoogte als het oude BLN-kortings-
Eerste lid
Tweede lid
Derde lid
Vierde lid
Vijfde lid
Zesde lid
Eerste lid
8