Voor de 'vrije voet' is aansluiting gezocht bij de genormeerde kosten van levensonderhoud van
jongeren tot 21 jaar. Boven het normbedrag is een marge gesteld. Zolang het hogere inkomen
binnen deze marge blijft, vindt geen verlaging plaats. De marge is gelijk aan het bedrag van de
verlaging. De verlaging bedraagt 10% van het minimumloon. Gelet op de ingebouwde marge vindt
geen verlaging plaats als het kind enkel studiefinanciering ontvangt.
Zie ook de toelichting op artikel 2, zevende lid.
Verlaging op grond van dit artikel blijft bij noodzakelijke thuisverzorging achterwege. Zie ook de
toelichting op artikel 2, zesde lid.
Ook als medebewoning door eigen kinderen reeds aanleiding heeft gegeven tot een lagere toeslag
of tot een verlaging wegens delen van kosten blijft de verlaging op grond van dit artikel achterwege:
één en dezelfde omstandigheid mag immers niet leiden tot een dubbele aftrek. Ook in het BLN was
in een dergelijke anticumulatiebepaling voorzien.
4 Uitkering schoolverlaters
Artikel 6
De hoogte van de uitkering voor schoolverlaters kan lager worden vastgesteld. Deze bevoegdheid is
opgenomen in artikel 36 Abw. In het eerste lid van artikel 36 Abw is aangegeven, wie onder
schoolverlater moet worden verstaan; in het tweede lid van dat artikel wordt aangegeven dat de
belanghebbende in principe gedurende een half jaar als schoolverlater aangemerkt kan worden (zie
ook de toelichting op artikel 1, sub h.).
In het tweede lid wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 36, tweede lid
Abw, om bij een verlengde zoektijd op grond van de JWG de 'schoolverlatersperiode' evenredig, met
twee kalenderkwartalen, te verlengen.
Artikel 7
Het vaststellen van het recht op uitkering op het niveau van de Wet studiefinanciering (WSF),
impliceert een verlaging van de basisnorm. Deze verlaging is gelijk aan het bedrag van de wettelijke
(basis)norm, verminderd met de in het eerste lid omschreven (WSF-)norm.
Voor de hoogte van de uitkering is aangesloten bij de normering voor studerenden, zoals de WSF
die kent. Deze norm wordt verhoogd met de nominale premie voor ZFW-verzekering. Een student
ontvangt immers naast het bedrag voor levensonderhoud een apart bedrag voor zorgverzekering (de
nominale premie AWBZ moet uit het bedrag voor levensonderhoud betaald worden). Als bijstandsge
rechtigde is de schoolverlater ZFW-verzekerd en is - naast de nominale AWBZ-premie - de nominale
ZFW-premie verschuldigd.
Als voor de hoogte van de uitkering wordt aangesloten bij de WSF-norm voor levensonderhoud, is
voor de alleenstaande sprake van een uitkering, die lager ligt dan de basisnorm. Voor een alleen
staande ouder ligt dit anders: voor deze ligt het WSF-recht 1.520,70, niveau 1995) hoger dan de
basisnorm Abw 1.331,66, niveau 1995). Daarom is voorzien in een toeslag.
Een rekenvoorbeeld (niveau 1994): het kind ontvangt studiefinanciering voor levensonderhoud van f 473,30
per maand. De voor hem geldende basisnorm ex artikel 29 Abw bedraagt 321,74. De marge daarboven (10%
van het minimumloon) bedraagt f 190,30. Het vrije bedrag is 321,74 190,30 512,04. Er vindt dus
geen aftrek op de uitkering aan de ouder(s) plaats.
Tweede lid
Eerste lid
Tweede lid
Eerste lid
Tweede lid