aandacht op de plaats door het tegenwoordig station ingenomen, welke plaats destijds, toen de stad van alle kanten Boor vestingwerken was ingesloten, met alle vrijmoedigheid de meest ongelegene van alle, die in aan merking konden komen, konde worden genoemd, omdat zij alleen langs de Boschpoort was te bereiken. De ge meenteraad daarvan onderrigt, benoemde eene commissie uit zijn midden, die in last kreeg bij de Regering dit bezwaar te doen gelden, zoo mogelijk met haar in schik king te treden, en deze opdragt had in zooverre een ge- wenscht gevolg, dat genoemde commissie op den 2 Maart 1861 kon rapporteren, dat zij bij bespreking der zaak met denjngenieur der staatsspoorwegen, alsmede met de Hoofd-commissie, aan welke de voorbereiding was toe vertrouwd, beiden volstrekt ongeneigd had bevonden, eene andere plaats dan ten oosten van de rivier de Mark voor het te bouwen station aan te nemen, doch dat ge noemde Hoofd-commissie zich tevens bereid had ver klaard die plaats ook van de westzijde, dat is langs de Waterpoort, toegankelijk te maken. Op dezen grondslag voorts zijn de onderhandelingen tusschen de beide commissien voortgezet, want op den 4de Mei 1861 werd eerst in besloten, daarna in openbare vergadering, blijkens de notulen, door de commissie uit den Raad aan dezen medegedeeld, dat de hoofdcommissie nader had te kennen gegeven, dat van wege den Staat, en buiten kosten der gemeente een weg van het station naar de Mark en eene brug over deze rivier zouden wor den aangelegd, bijaldien de gemeente wederkeerig aan den Staat mogt willen afstaan eene weide achter »het Zwaantjebuiten de Waterpoort, ten einde van dit ter rein, zooveel als noodig is, worde gebruik gemaakt voor het bedoelde avenu, welke weide inmiddels in dat oogen- blik voor onbepaalden tijd in huur was bij zekeren P. Bogaerts.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1879 | | pagina 16