10 een gunstig gevolg, dat de toenmalige Minister van Bin- nenlandsche zaken, bij missive van den 3e Junij 1865 aan den Commissaris des Konings te kennen gaf: dat de bezwaren door het gemeentebestuur tegen het onderhoud van weg en brug aangevoerd, niet beletten, dat dat onderhoud ten laste van de gemeente moet komen, maar toch niet buiten aanmerking werden gelaten, omdat men, toen de overeenkomst, waarbij gemeentegrond werd afgestaan, werd aangegaan, den last van het onderhoud niet kon voorzien; waarom de Minister niet ongenegen was, bij gebreke eener stellige verpligting bij de gemeente, eenig uitzigt op geldelijke tegemoetkoming te geven en wenschte te vernemen, wat door de gemeente onder dien titel werd verlangd. Door Burgemeester en Wethouders werd deze mede- deeling bij missive van 20 Junij 1865 beantwoord met het berigt, dat de Raad eenigzins verlegen was met de gevraagde bepaling eener vergoeding; dat het jaarlijksch onderhoud van de brug door den architect der gemeente was geschat op /'1956,en dat alzoo eene volledige schadeloosstelling zou te staan komen op een kapitaal van /'39120,en zonderling genoeg, werd de corres pondentie over deze zaak na dit berigt een geruimen tijd afgebroken, tot dat de exploitatie-maatschappij, bij mis sive van 7 February 1866 aan de gemeente het voorstel deed, dat zij in de bediening der brug zou voorzien, indien de gemeente het onderhoud voor hare rekening wilde nemen; terwijl de brug inmiddels op last van eenen nieuw opgetreden Minister van Binnenlandsche Zaken, voor het verkeer werd opengesteld. Voorts werd reeds bij missive van den 27sle Febru ary 1866 aan de exploitatie-maatschappij geantwoord, dat het gemeentebestuur uit de omstandigheid, dat de Staat zich tegen afstand van grond had verbonden de brug ten zijnen koste te leggen, meende te moeten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1879 | | pagina 18