burgerlijke regten. Men kan echter zeggen, indien de
wet op burgerlijke regten geen acht wil hebben geslagen,
dan is het niet bij koninklijk besluit, dat zoodanig begin
sel kan worden ter zijde gestelddoch er is wat anders.
Toen de wet van 1875 bij de Kamer der Staten Gene
raal in discussie was, werd de vraag geopperd, welke de
invloed zou zijn van burgerlijke verbindtenissen tusschen
den Staat of de Spoorwegondernemingen en de betrokken
gemeenten aangegaan, en de Minister van Binnenlandsche
Zaken verklaarde een en andermaal, dat die verbindte
nissen zouden worden geëerbiedigden de Regering,
met den Raad van Staten, heeft' nu laatstelijk, bij de
beslissing ten deze in kwestie, met zoo vele woorden aan
genomen, dat der gemeente het regt is voorbehouden om
de verbindtenissen, waarop zij vermeent zich te kunnen
beroepen, bij den burgerlijken regter te doen gelden.
Eene andere tegenwerping die te wachten staat, is,
de Staat heeft zich bij de akte van 16 Maart 1864 wel
verbonden eene brug te bouwen, niet om haar te onder
houden; maar evenmin bevat die akte eene verklaring,
dat de Staat de gedachte brug aan de gemeente in eigen
dom of in onderhoud overdroeg of zou overdragen, en
waar zulke overdragt ontbreekt, daar blijft de bouwer
eigenaar, en als zoodanig, waar het een werk van alge
meen nut betreft, tot onderhoud verpligt, vooral wanneer
hij zich, gelijk in casu, tegen afstand van een equivalent,
de weide,'heeft verbonden.
Het is voorts waar, zoodra de brug was voltooid, zijn
van wege den Staat pogingen aangewend om de gemeente
te belezen, het onderhoud voor hare rekening te nemen
doch toen deze pogingen geen ingang vonden, verklaarde
de Minister de bezwaren, daartegen ingebragt, niet onge
grond, omdat de gemeente bij het aangaan der overeen
komst van 16 Maart 1864 niet kon voorzien, dat het
onderhoud ten hare laste zou komen, dat is, omdat toen