-O ^VT
i-r €>-i^- c/a^A^ <5> /^a^e. ■e~c^^2Zis
7
- ^^5
Si^a s:S< ~S> &"St*-2^-—^
&-2^ &Ss^ 'VZ é--e-^^
13
aan de kwestie, wat er van de toegangswegen zou worden,
noch niet was gedacht, veel minder daaromtrent iets was
bepaald. De Minister was uit dien hoofde niet ongenegen
vergoeding te geven, maar toen de begrooting dier ver
goeding waarschijnlijk tegenviel, werden de onderhan
delingen daarover gestaakt, en van de zaak werd niet
meer gerept, zelfs niet toen bij de overeenkomst van 1807
daartoe gereede aanleiding scheen te bestaan.
Eindelijk de overeenkomst van Junij 1874.
Gelijk hiervoor is vermeld, worden bij art. 1 dier over
eenkomst door den Staat aan de gemeente afgestaan
onderscheiden stukken grond, waterleidingen en bruggen,
tot zoo lang bij den Staat in onderhoud, en daaronder de
stationsweg, met bepaalde uitzondering van de brug over
de Mark. Maar of dit niet genoeg ware, bij art. 6 derzelfde
overeenkomst, wordt aan de gemeente de verpligting
opgelegd, om die afgestane gronden, waterleidingen,
bruggen, enz., voor zoover zij tot eene publieke dienst
zijn bestemd, behoorlijk te onderhouden; terwijl de Staat
zich bij art. 9 verbindt, als vergoeding voor dat onder
houd. uit te keeren eene som van /"63000,en zulks
naar aanleiding van eene begrooting van dien last, welke
bij de memorie van toelichting tot de wet, waarbij de
gedachte overeenkomst werd goedgekeurd, is mede
gedeeld en waarbij alles haar fijn wordt uitgeplozen,
doch van eene brug over de Mark volstrekt geen gewag
wordt gemaakt; terwijl de Staat zich eindelijk nog bij
art. 10 meer speciaal verbindt, om den stationsweg tot
een grintweg te maken, tenzij de gemeente mogt verkiezen
zich met het in goeden staat brengen van dien weg te
belasten, tegen betaling eener som van /"2800.
Uwe commissie durft de vraag te stellen, is het moge
lijk ondubbelzinniger bewijs te lever,en, dat de Regering,
al was het haar aanvankelijk ernst te beweren, dat de
brug in geschil ten laste van de gemeente moest komen,
j éL w
O O
vyyy
r
o(-eJ2) *e>
r.-.SPs/