14 later de onbillijkheid van dit beweren heeft ingezien, en speciaal bij het aangaan der overeenkomst van 1874. van de overtuiging is uitgegaan, dat het eene besliste zaak was, dat de gemeente tot onderhoud dier brug niet kon worden verpligt, met andere woorden, dat dat onder houd kwam ten laste van den Staat of van zijnen plaats vervanger, de exploitatie-maatschappij, want van eene derde oplossing kon geen sprake zijn. Wat staat dan deze gemeente in de gegeven omstan digheden te doen? Het Koninklijk besluit, waarbij is bevolen, dat de legger van toegangswegen in dien zin zal worden ge wijzigd, dat ook de brug in onderhoud aan de gemeente moet worden overgedragen, schijnt den weg aan te wijzen, zij moet eene beslissing van den burgerlijken regter uitlokken. Het denkbeeld is in de vergadering uwer commissie geopperd, men zou nog eene poging kunnen doen om de Regering tot ander inzigt te brengen, en daartoe zou de volgende gelegenheid kunnen worden aangegrepen. Aan het slot van de missive van Gedeputeerde Staten van 8 Mei jl. komt een verzoek voor. dat het Gemeente bestuur met eenigen spoed berigt geve of de brug nog herstelling vereischt. Dit staat in verband met de be paling der wet, dat de toegangswegen in behoorlijken staat moeten worden overgedragen. Aan dat verzoek moet voor 't minst eenig gevolg worden gegeven, doch naar het oordeel uwer gecomit- teerden niet anders, dan door aan Gedeputeerde Staten te melden, dat de Raad geene vrijheid vindt in de beslissing des Konings te berusten, dat is, het onderhoud der brug voor rekening der gemeente te nemen, en zich bijgevolg niet wenscht in te laten met een onderzoek, of die brug in zoodanigen toestand verkeert, dat zij voor overdragt vatbaar is. En nu zouden bij dat antwoord de gronden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1879 | | pagina 22