20 b. den openbaren weg, de plantsoenen, de gemeente erven of de urinoirs door menschelijke uitwerpselen te verontreinigen. De commissie is van oordeel, dat er geen reden be staat om het voorstel van den heer Verschraage over te nemen; ze meent dit te moeten ontraden. Juist duidelijkheidshalve is de terminologie van de oude ver ordening, die sprak van stratenpleinen, markten, etc. niet overgenomendoch vervangen door de alies omvat tende uitdrukking op of aan den openbaren xoeg en zulks door het geheele ontwerp heen. Niemand kan in twijfel verkeeren omtrent de vraag, of het z.g. stadserf is openbare weg. Indien aldaar meer dan elders deze verbodsbepaling overtreden wordt, is dit, naar 't oordeel der commissie niet daaraan toe te schrijven, dat het publiek niet zou weten dat het stadserf niet mag wor den verontreinigd, doch enkel aan de omstandigheid, dat daar ter plaatse, uit den aard harer ligging, moeilijker toezicht te houden is dan elders. Art. 52. De heer Verschraage stelt voor de overtreding van art. 50 litt. b te straffen met geldboete van ten hoogste vijf gulden en het artikel in dien zin te wijzigen. De commissie kan met dit voorstel niet meegaan. Naar haar oordeel is de boete in verhouding tot de overige boeten en in verband met het feit hoog genoeg, terwijl de commissie wijders de meening is toegedaan, dat door niet al te hooge boeten te bedreigenzooveel mogelijk de betaling van het maximum moet worden bevorderd omdat op die wijze de straf spoediger op het feit volgt. Art. 53. De heer Verschraage oordeelt het verbod ten aanzien van rijwielen in de parken te streng en wenscht het uit de verorde ning te doen vervallen. De commissie acht het niet wenschelijk dit verbod geheel te doen vervallen, doch meent door de rectificatie, die ingevolge het aangeteekende bij art. 40, in art. 53

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 20