14 verleend, verstreken is», doch is overigens van oordeel, dat die laatste zin overbodig is, omdat wanneer de tijd verstreken is er geene vergunning meer bestaat. Art. 22. De heer Lijdsman stelt voor in plaats van de D'" alinea te lezen »De hoogte tot welke een gebouw mag worden opgetrokken bedraagt hoogstens anderhalf maal de breedte van de aangren zende straat gemeten tusschen hare rooilijnen tot een maximum van 14 M. Die hoogte kan worden overschreden bij herbouw of ver andering, zijnde het dan geoorloofd het gebouw op te trekken tot de vroegere hoogte. De hoogte van een gebouw wordt gemeten uit de kruin der straat tot den bovenkant der kroonlijstattiek of de halve hoogte van den topgevel». En als 3de alinea aan het artikel toe te voegen »Met vergunning van burgemeester en wethouders kan van deze bepaling worden afgeweken voor wat betreft 1°. een openbaar rijks-, provinciaal- of gemeentegebouw, eene kerkeen toreneene fabriek of eene inrichting van open baar nut of ontspanning; 2<>. een enkel perceel, staande tusschen hoogere gebouwen tot de hoogte der nevenstaande gebouwen, mits de breedte der straat niet minder bedraagt dan 5 M». De heer Verschraage vraagt: Van de bepaling in dit artikel vervat kan immers met ver gunning van burgemeester en wethouders worden afgeweken Ondergeteekende stelt deze vraag met het oog op eventueel te bouwen torentjes op hoeken van stratenwelke torentjes toch soms tot verfraaiing der straat kunnen bijdragen. De heer Sciieltus vraagt Is deze bepaling ook toepasselijk op torensweeshuizen in nauwe straten, b.v. dat in de St. Jansstraat? In den laatsten regel »der» te veranderen in »aan de». Naar aanleiding van het voorstel van den heer Lijds man en de door de lieeren Verschraage en Scheltus gestelde vragengeeft de commissie in overweging artikel 22 te lezen als volgt »De hoogte, tot welke een gebouw mag worden opge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1895 | | pagina 14