- i '5 -
De fundeering van een gebouw met eein of meer verdie
pingen moet éene aanlegbree-dte hebben van ten minste
driemaal de breedte van, liet onmiddellijk uit die fundeerin,g
opgaand muurwerk.
De bovenste metsellaag der fundeering moet ten minste
een halve steen breeder zijn dan het daarop rustend muur
werk.
De fundeeringen moeten worden gemetseld met telkens
om de twee lagen aam beide zijden een klesoorversnijding.
Art. 44.
Wanneer, tnaar bet oordeel van burgemeester en wethou
ders, de bodem, waarop een gebouw zal opgericht worden,
niet voldoende draagkracht bezit voor de in het voorgaand
artikel voorgeschreven fundeering, stellen zij ten opzichte
der fundeering nadere eischen vast.
Art. 45.
De muren van gebouwen moeten onderstaande volge-
werkte dikte hebben
de grondkeereinde muren ten minste 0,27 M.
de scheidingsmuren tusschen belendende gebouwen en de
buitenmuren, voor zoover zij boven den bieganen grond
worden opgetrokken, ten miiniste 0,22 M.
muren, welke balkeinden dragen, ten minste 0,22 M.
Op uitböuwlingen voor trappen, privaten, bergplaatsen
en keukens, waarvan het grondvlak niet grooter is dan 8
M2., is de bepaling omtrent de dikte der muren niet van
toepassing.
Art. 46.
De balken in gebouwen moeten ten minste 12 c.M. in den
muur dragen.
De balken in gebouwen, behalve die, welke met den
beganen grond gelijk liggen, moeten beurtelings met ijze
ren ankers en die in de voor- ein achtergevels met ijzeren
strij kankers verankerd worden.