- £4 schuttingen, te plaatsen ter hoogte door burgemeester en wethouders te bepalen,, af te scheiden. De schuttingen en de steigers, die bij het optrekken of sloopenvan een gebouw gesteld worden, zoowel als de lood sen, welke aan de zijde van den opemibaren weg binnen of tegen de schutting geplaatst worden, moeten zóó gesteld en ingericht zijn, dat zij voor de veiligheid geen gevaar opleveren en dat geene bouwstoffen, werktuigen of afbraak op den openbaren weg kunniem vallen. Deze steigers of stellingen, alsmede de plaats, waar de openbare weg is opgegraven, moeten van zonsondergang tot zonsopgang door de zorg en op kosten van den onder nemer van het werk behoorlijk verlicht worden en binnen den door burgemeester en wethouders gestelden termijn opgeruimd zijn. De verlichting, in de vorige alinea bedoeld, moet bij stei gers en stellingen aangebracht worden ter hoogte van 4 a 5 M. boven den begamen grond. Wanneer van eeine zoogenaamde vliegende stelling wordt gebruik gemaakt of wanneer aan gevels, daken, schoorstee- nen of in goten, aan den. openbaren weg gelegen, wordt gewerkt, moet uit eene der bovenverdiepingen van het ge bouw op eene zichtbare plaats worden uitgestoken een stuk hout, waaraan op een afstand van 1 M. buiten den ge vel is bevestigd een wit geverfde gelijkzijdige driehoek, waarvan elke zijde ten minste 8 d.M. lang is. Deze driehoek moet afhangen op eene hoogte van 4 a 5 M. boven den begamen grond. Art. 81. Het is verboden, tenzij met vergunning van burgemees ter en wethouders, ijzeren pennen, punten, scherven glas of andere voorwerpen op, tusschen of tegen heiningen, pa len, paalverbindingen, kettingen, gordingen, muren of schuttingen te hebben of aan te brengen lager dan 2 M. boven den openbaren weg. Art. 82. Bij het opmetselen der muren van een gebouw, mag het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 24