2. Voorschriften betreffende het hoogtepeil van den vloer der benedenwoonvertrekken en de hoogte van gebouwen. Art. 21. Een woon- of slaapvertrek mag niet geheel of gedeeltelijk beneden den begapen grond liggen. Art. 22. liet bovenvlak van den vloer van een woon- of slaap vertrek moet minstens 10 c.M. boven de kruin van den openbaren weg liggen. In bijzondere gevallen kan door burgemeester en wethou ders afwijking worden toegestaan. Art. 23. De hoogte, tot welke een gehouw mag worden opgetrokken, bedraagt tan hoogste tweemaal de breedte van den aan- grenzeniden openbaren weg, gemeten tusschen zijne rooilij nen, tot een maximum van 16 M. De hoogte van een gehouw wordt gemeten van uit het hoogste punt van den openbaren, weg vóór het te stichten gebouw tot aan den bovenkant der kroonlijst of attiek, of tot aan de halve hoogte van den topgevel. Wanneer bovein de kroon of deklijsten een of meer dak vensters voorkomen, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan i van de lengte der lijsten, wordt de hoogte gemeten tot den bovenkant van de deklijsten dezer vensters. Gebouwen, aan dan hoek van twee straten van ongelijke breedte gelegen, mogen ook aan de zijde der smallere straat opgetrokken worden tot de hoogte voor de zijde aan de breedere straat toegestaan. Van het in de eerste alinea gegeven voorschrift kan ont heffing worden verleend 1°. door den gemeenteraad voor openbare rijks-, provin ciale- of gemeente-gebouwen, gebouwen bestemd voor den openbaren eeredien.st, gestichten, concert- en comediegebou- wen, torens en fabrieken 2o. door burgemeester en wethouders voor erkers en torentjes.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 7