3. Voorschriften betreffende de afmetingen der ter bewoning in te richten vertrekken en van trappen en portalen Art, 24, Elke woning moet, na aftrek van muren, scheidingen en betimmering, eene groindoppervlakte hebben van ten min ste 25 M2. Art, 25. Elke woning moet ten minste één woonvertrek bevatten, waarvan het grondoppervlak, na aftrek der betimmering, ten minste 15 M2. bedraagt. Het grondoppervlak van elk der overige woonvertrekken moet minstens 6 M2. bedragen. Art. 26. De hoogte van woon- en slaapvertrekken wordt gemeten tusschen den vloer en het plafond of, waar dit laatste ont breekt, tusschen den vloer en den onderkant der balklaag. De hoogte van die hoogst gelegen woon- eau slaapvertrek ken, voorkomende in woningen van meer dan eene verdie ping, moet ten minste 2,75 M. bedragen, De hoogte van alle andere woon- of slaapvertrekken moet ten minste 3 M. bedragen. Art. 27. In elk tot woning bestemd gebouw moet de hoofdingang gescheiden zijn van het naastbij gelegen woon- of slaapver trek door eene gang of een portaal, waarvan de hoogte ten minste 3 M. -en de breedte en diepte ten minste 0,9 M. moet bedragen. Art. 28. De trappen in woningen moeten ten minste 0,8 M. breed zijn en ten. minste aan ééne zijde van stevige leuningen voorzien. De trappen, bestemd tem gebruike voor meer dan eene woning, moeten ten minste 1,1 M. breed zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1904 | | pagina 8