BIJLAGE II.
XXXV
Naar aanleiding van de als bijlage aan het afdeelingsver-
slag betreffende de gemeentebegrooting 1924 toegevoegde
nota van den voorzitter der R. K. Raadsfractie, den heer
J. H. A. van Luijtelaar, heeft het College in zijn groote
meerderheid de eer het volgende op te merken.
Zooals terecht door den heer van Luijtelaar wordt
in herinnering gebracht, werd dezerzijds toelichting en moti
veering verzocht van de door hem zonder argumentatie
uitgesproken stellingen
le. dat bij de vervulling van het loco-burgemeesterschap
politieke of religieuse kleur van bevolking en raads-
meerderheid richtsnoer moet zijn.
2e. dat door de benoeming van den heer F eb er in
strijd is gehandeld met „de cultureele, ideëele, gods
dienstige belangen" en „eerbiedwaardige wenschen,
levend bij de meerderheid der bevolking of bij de
raadsmeerderheid".
Op deze stellingen toch en op deze alleen berustte het
betreuren van de handelwijze van het college van Burge
meester en Wethouders, toen het, naar beste weten hande
lend en de gewone gedragslijn voortzettend, in het loco
burgemeesterschap voorzag.
Het zal eiken lezer van de nota van den heer v a n L u ij-
telaar evenals ons College teleurstellend hebben getroffen,
dat ook thans geen enkel argument voor de breede bewe
ringen wordt vermeld. Deze teleurstelling verandert in
verbazing, wanneer men ontwaart, hoe de schrijver der nota
er geen bezwaar in ziet, den plicht om zijn krasse beweringen
te staven van zich af te schuiven, als bewezen aan te nemen
wat bewijs vroeg, en aan ons College het bewijs op te
leggen van stellingen, welke nimmer onzerzijds zijn geuit.
Deze armoede, dit volslagen gemis aan eenige argumen
tatie, kan niet worden verheimelijkt door een getwist over
de vraag of „betreuren" in de motie veel verschilt van
„afkeuren", noch kan men zich van de hoofdpunten der