XXXVI
BIJLAGE II.
aangelegenheid laten afleiden door de nieuwe stelling, dat
het een „algemeen Nederlandsch beginsel" is, dat „decultu-
reele, ideëele en godsdienstige belangen der Katholieken en
hun eerbiedwaardige wenschen in een gemeente als Breda
den doorslag moeten geven". Aldus wordt niet waar gemaakt,
dat zoodanige belangen zijn aangetast door de benoeming
van den tegenwoordigen loco-burgemeester.
Het is onduidelijk hoe in een en ander een motief kan
worden gevonden voor de aangehaalde beweringen, die
bewijs behoefden.
Dat het eerste vraagpunt dezerzijds onjuist zou zijn gesteld
kan bezwaarlijk worden volgehouden; aan hetgeen daarom
trent wordt aangevoerd, ontzinkt allen grond, wijl ten aanzien
van het woord „moeten", dat zoowel in motie als in vraag
punt voorkomt, dezerzijds geen onderscheiding tusschen
„absoluut-moeten" en „billijkheid-moeten" werd gemaakt.
Het vraagpunt bedoelt geen beperking tot „absoluut-moeten"
en daarmede vervalt de geheele desbetreffende tirade in de
nota, welke tirade het karakter van gezochtheid heeft en
slechts verwarrend kan werken.
Het standpunt, door het College ingenomen, vindt men
aan de wet getoetst weergegeven aan het slot van den 10
December overgelegden brief van den voorzitter. Het College
heeft bij deze benoeming den gewonen weg bewandeld en
en kan zich bezwaarlijk daarvan laten afbrengen door enkele
algemeene beweringen, die zelfs na geruimen tijd geen steun
in eenige motiveering bleken te kunnen vinden.
Mogen wij het al gemakkelijk vinden, dat de bestrijder
in gebreke blijft argumenten te leveren, waarop zoude zijn
in te gaan, het wekt minst genomen een gevoel van onbe
vredigdheid, dat boudweg de benoeming van een persoon,
wie deze zij, strijdig wordt genoemd met cultureele, idiëele
en godsdienstige belangen, als degene, die deze stelling ver
kondigt later feitelijk moet erkennen, dat hij voor die be
wering geen argument weet aan te voeren.
Zoo wij thans niet zeker wisten, op geen antwoord te