6 FEBRUARI 1925. 23 gevreesd worden en meende ik U dan ook bij schrijven van 26 Oct. 1924 de vraag te moeten stellen of U bereid waart den leden der commissie een tijd van minstens twee maan den van voorbereiding te laten voor het geven van hun advies. Het antwoord met Uw schrijven van 3 Nov. 1924 Ag. nr. 138 luidt: „Ged. Staten van Noord-Brabant hebben aan het ge meentebestuur bericht, dat zij gaarne vóór 1 Nov. van het gevoelen van den Raad en van de bedoelde commissie aangaande het toegezonden ontwerp van grenswijziging mededeeling zouden ontvangen. Dit maakt het ondoenlijk (curs, van mij.) aan de leden der commissie een tijd van minstens twee maanden ter voorbereiding voor het geven van hun advies toe te staan. Het komt trouwens zeer on waarschijnlijk voor, dat de leden der commissie, die toch zeker allen reeds in meerdere of mindere mate van het grenswijzigings-vraagstuk op de hoogte waren, na kennis neming of hernieuwde kennisneming van de meerendeels vroeger reeds openbaar gemaakte stukken, aan een zoo langen tijd van voorbereiding nog behoefte zullen gevoelen". Uit dit antwoord M. de V. blijkt duidelijk, dat de publieke opinie volkomen gelijk heeft, wanneer ze zegt, dat er een streven van hoogerhand bestaat om dit wetsontwerp erdoor te jagen. Maar al ben ik door mijn vroegeren en tegenwoordigen werkkring en door mijne studie van dit onderwerp ik noem het geen vraagstuk, al heeft men het ervan willen maken in vele opzichten in staat spoedig een oordeel te geven, toch dien ook ik dit oordeel te toetsen aan dat mij ner medeburgers en ik moet dan ook protesteeren tegen de poging tot overhaasting, die blijkbaar door toevallige om standigheden is verhinderd. Want wat de beoordeeling voor ons zoo hoogst bezwaar lijk maakt, is het feit, dat een eigen oordeel van ons gemeente-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 107