24 FEBRUARI 1925. bestuur over het aanhangig plan ons tot voor eenige dagen heeft ontbroken. Laat ik tot voorkoming van misverstand hier opsommen wat wij van U, zonder begeleidend schrijven aan schrift stukken ontvingen 1. het wetsontwerp van Ged. Staten met memorie van toelichting en begeleidend schrijven van dat college van 10 Sept. 1924. 2. eene memorie van Burgemeester en Wethouders van Breda aan den Commissaris der Koningin d.d. 17 Mei 1921 ter begeleiding van het groote plan 1921. 3. een schrijven van Ged. Staten d.d, 10 Jan. 1923 aan B en W. van Breda, waarbij dat groote plan 1921 wordt afgewezen. 4. een schrijven van Burg. en Wethouders van Breda d.d. 28 Febr. 1924 aan Ged. Staten betreffende een tusschen- plan. Dit is, het zij terloops opgemerkt, niet het voor ons liggende, maar een meer omvattend. 5. een bundel verweerschriften van de besturen der aan grenzende gemeenten, allen uit het jaar 1921 en het groote plan betreffende. 6. tenslotte een kaartje van het thans aanhangige plan 1924. Waar bleef het oordeel van B. en W. over dit plan 1924, dat ontstaan is uit het groote plan 1921 door tweemaal sterke besnoeiing Hoe durft het gemeentebestuur, moest ik mij tot vóór eenige dagen afvragen, voor de Bredasche burgerij zonder feitelijke toelichting te verschijnen met dit plan, dat zoo geheel in strijd is met zijn eigen opvattingen der laatste jaren, getuige zijne memorie van toelichting van 17 Mei 1921, aan ons geheel overlatende te betoogen, in hoeverre het goed, in hoeverre het verwerpelijk is Uw eigen beschou wingen omtrent den omvang der gebiedsvergrooting misten we. Eerst met Uwe nota van 27 Jan. 1925 vernamen we de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 108