6 FEBRUARI 1925. 29 Men mag de zucht om op eenigen afstand van het stads centrum te wonen ook niet blijven toeschrijven aan de zucht om de lasten der stad te ontgaan. Er zijn M. d. V. in den laatsten tijd omtrent de uitbrei ding onzer steden andere denkbeelden gerijpthet stelsel van plak-er-maar-weer-een-stuk-aan heeft afgedaan, want angstig vraagt men zich af, of dit dan maar in alle een tonigheid moet doorgaan. De ontwikkeling der verkeersmiddelen, het rijwiel, de tramwegen, de autobussen, heeft het mogelijk gemaakt in grootere en kleinere gemeenschappen op vrij grooten afstand van de stad in het algemeen te wonen in eene omgeving, die men zelf kiest. Voor Breda met goede verkeerswegen naar de omgevin gen en twee goede stoomtramwegen geldt dit in het bijzonder. Waar de verkeersmiddelen dit toelieten en men kon toe geven aan den drang om in kleinere complexen te wonen, zag men deze ontstaan, men zie maar eens naar de om geving van Utrecht en den Haag. In het buitenland vindt men daarvan nog treffender voor beelden bijv. in het Roergebied met zijn dicht net van spoorwegen. Een blik op de kaart doet zien, dat de dorpen Ginneken, Prinsenhage en Teteringen onze satellieten zijn. M. d. V. laat deze geleidelijk groeien en verstoor dezen groei niet door kunstmatig de bebouwing samen te trekken in een gordel rondom BredaIn deze kunstmatigheid schuilt het groote gevaar dezer kleine annexatie. Daarop is gisteren in den gemeenteraad nadrukkelijk gewezen en ik mag niet nalaten dit eveneens te doen. Ziet af van dit dwaze, tweemaal zoo belangrijk besnoeide plan tot vergrooting van ons grondgebied, maar werkt met de aangrenzende gemeenten samen in het maken van een goed plan van straten en pleinen in een ruime omgeving. Dit is dringend noodig en reeds sedert vele jaren noodig en zal voorkomen, dat er lukraak gebouwd wordt. Toen een tiental jaren geleden ik meen het was in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 113