38
6 FEBRUARI 1925.
Ik verzoek U beleefd om daarvan aan onze commissie
alsnog eene gespecificeerde raming te verstrekken en voor
ons ook eens te willen nagaan hoe dat bedrag is in andere
gemeenten bijv. den Bosch, Middelburg, Utrecht, enz.
Want het wil mij voorkomen, dat, gelet op het groote
aandeel van het Rijk, in dat ongenoemde bedrag der kosten,
bij vergelijking met andere gemeenten eene groote over
drijving zal schuilen.
Hiermede M. d. V. ben ik aan het einde gekomen van
een reeks argumenten.
Hoe gaarne ik mij in verschillende details zou verdiepen,
ik behoef dit niet te doen, want het zijn slechts argumenten
in schijn.
Vergeefs heb ik gezocht naar iets van hooger orde, dat
zegt: Breda moet gebiedsuitbreiding krijgen ten koste en
ten nadeele van de aangrenzende gemeenten.
Maar ik vond slechts de eenigszins begrijpelijke waan,
dat Breda bouwterrein kweeken moet in een klein gebied
in hare onmiddellijke omgeving op het gevaar waarvan ik
U reeds nadrukkelijk heb gewezen.
Men zou kunnen vragen: Wat zou dan wèl een argument
van hooger orde kunnen zijn
En dan zou ik willen aanhalen een voorbeeld, dat in de
Vaderlandsche Kroniek onder redactie van Dr. E m i 1 e
V e r v i e r s, wordt geschetst in een zeer lezenswaard
artikel, waarin deze grenswijziging wordt veroordeeld. Hij
schrijft: „Zoude bijvoorbeeld de stad Breda in hoofdzaak
bestaan uit kantoren, café's en pakhuizen of in hoofdzaak
uit fabrieksterreinen en werkmansbuurten, zoodat er beslist
onvoldoende draagkrachtige ingezetenen waren om de lasten
te dragen en Breda bijgevolg een beroep op het Rijk
moest doen als armlastige gemeente, dan ware de annexatie
kwestie spoedig beslist.
Er ware dan onvermijdelijke noodzaak, die er nu niet is."
Ik kan dit volkomen onderschrijven.
In de memorie der gemeente wordt wel gesproken van