6 FEBRUARI 1925.
39
de lasten, die zij heeft van de z.g. saamhoorige complexen
buiten hare grens, maar er wordt geen poging gedaan dit
onder cijfers te brengen.
We zouden onder het frappez-toujours der annexionisten
in strijd met ons gezond verstand gaan denken, dat wij zijn
een door onze buren sterk belaste en uitgebuite gemeente
en dat er dus zou zijn een argument van hooger orde vóór
annexatie.
Maar niets is minder waar. Want de balans heeft ook
hare credit-zijde en daarop staan de voordeelen der na
buurschap.
Velen, die geannexeerd zullen worden, vragen van de
Bredasche gemeentelijke bemoeiing zelfs nietsvoor hen
is de nabijheid van het spoorwegstation Breda, en de ge
legenheid om in Breda geld te verteren het eenige wat zij
noodig hebben.
Als we nu het plan zelf beschouwen, dan zien we, dat
daarbij door Ged. Staten, gelijk ze zeggen „Als grond
beginsel is aangenomen dat tot Breda moet worden gebracht,
wat maatschappelijk reeds thans tot Breda wordt geacht te
behooren".
Maar dan mag men de voorstellers vragen, waarom be
hoort een gedeelte Teteringsche Dijk over eene lengte van
ongeveer 500 M. uit onze grens maatschappelijk wèl tot
Breda, de verdere bebouwing tot en met den Driesprong
niet
Waarom behooren Ginnekenaren, die op 750 M uit de
grens van Breda wonen, maatschappelijk niet tot Breda, de
bewoners van het Montens-bosch, die zooveel verder n.m*
op ruim 1500 M, uit onze grens wonen, wèl?
Waarom zal van de Bredasche weg naar Princenhage
slechts een lengte van 300 M. worden geannexeerd Be
hooren zij, die verderop wonen, maatschappelijk niet tot
Breda
Uw eigen antwoord, M d. V., ligt opgesloten in het
groote plan, dat de gemeente sedert 1921 tweemaal zoo sterk