44 6 FEBRUARI 1925. Wanneer ik zooveel mogelijk heb nagegaan of eene grensuitbreiding al of niet gewenscht is, bleek mij reeds spoedig dat het alhier met de woningnoodtoestanden allertreurigst is gesteld. Doordat talrijke gezinnen in een vertrekje, ja zelfs op zolderkamertjes zich moeten behelpen, wordt hierdoor geens zins de hygiëne bevorderd, terwijl zulks op zedelijk gebied zeer veel te wenschen overlaat. Evenzoo is het gesteld op het gebied der industrie, waar uit toch voor de gemeenschap de bron van bestaan moet voortspruiten en die zich binnen onze grenzen niet naar behooren kan ontwikkelen en ik ben er ten zeerste van doordrongen dat eene grensuitbreiding voor Breda niet alleen gewenscht, doch een noodzakelijk gevolg is geworden. Men heeft van verschillende zijden niet nagelaten het te willen doen voorkomen alsof door te annexeeren de belasting zeer zwaar op de bevolking zou komen te drukken, terwijl van deskundige zijde wordt beweerd, dat zulks bij voorbaat onverklaarbaar is. Laat men echter wel aannemen, dat door eene eventueele annexatie de belastingfactor eenigszins zou moeten worden verhoogd, dan zou zulks toch maar van tijdelijken aard zijn, terwijl daardoor Breda in de gelegenheid wordt gesteld zich economisch te ontwikkelen en in groei en bloei op te werken tot een der voortvarendste gemeenten. De heer OOSTVOGELS zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. Ik voel mij thans meer dan ooit een zoon uit het Bredasche volk nu ik op dit historisch oogenblik als weleer de poorters en gildebroeders, in het oude stedeke Breda bij gewichtige besluiten, ook ik thans geroepen ben, het thans voor Breda zoo gewichtige vraagstuk der annexatie mede onder de oogen te zien.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 128