46
6 FEBRUARI 1925.
Mijnheer de Voorzitter, men wacht nog steeds te Teterin-
gen het Bredasche antwoord. Ligt niet de Hirdesbrug op
een plaats die spot met elk begrip van verkeer, als gevolg
van de tegenwerking van Breda, toen kloeke ondernemings
geest een bouwterrein schiep dat lag op het grondgebied
van Princenhage
Is niet reeds twintig jaar geleden door Princenhage aan
Breda aangevraagd, om voor rekening van Princenhage het
Dijkje en Vestkant te mogen verharden, iets wat door Breda
werd geweigerd? In 1919 legt Breda een stuk rioleering
ten koste van ruim f 500 ten laste van Princenhage, maar
legt de buisleiding zoo hoog, dat het te loozen water van
Princenhage de buis niet kan bereiken in 1923 zegt Breda
deze waterloozing op. Op 22 September 1923 verzoekt
Princenhage aan Breda aan den Vestkant voor zijne reke
ning een verhoogd voetpad, met als minimum gunst een
open goot te mogen maken, alsmede of Breda zelf geneigd
is een eenvoudig voetpad daar ter plaatse aan te leggen.
Op 4 October 1924 vraagt Breda teekeningen die op 24
Dec. d. a. v. worden toegezonden, daarbij is de open goot
vervangen door een rioleering. Mijnheer de Voorzitter, het
is heden 6 Febr. 1925. Princenhage wacht nog steeds op
antwoord. De toestand aan den Vestkant is onhoudbaar;
de daar wonenden zijn martelaren die lijden voor de idee
van „Groot Breda". Hun de martelaarskroon, anderen den
scepter, dat zal het loon zijn als de annexatiezucht mocht
zegevieren.
Tegen een dergelijke strijdwijze verzet zich mijn Bredanaar
zijn. Met den inzet om een bloeiende centra van 60000 in
woners op een dergelijke wijze voor onafzienbaren tijd een
niet te herstellen schade te berokkenen, om twee bloeiende
gemeenten, met een nijvere bevolking, en speciaal Teterin-
gen, tot armlastige dorpen terug te brengen, daarbij, mijn
heer de Voorzitter, kan ik mijne medewerking niet ver-
leenen dit wat mijn critiek betreft.
Thans wensch ik een ander geluid te doen hooren, en