6 FEBRUARI 1925. 79 deel heet en dat als het ware van dat dorp uit wordt be heerd. In een dergelijken toestand nu is zeker niet vreemd, dat die stedelijke bouw op het platteland van een dorp gevoegd wordt bij de stad, waarvan zij wezenlijk reeds deel uitmaakt. Niet de plattelandsgemeente, het dorp, wordt daardoor verscheurdmet het dorp heeft dat elders gelegen stadsdeel weinig te maken. Ja, omgekeerd, ware het een handelen in strijd met de natuurlijke ontwikkeling, indien men zulk een bij de stad aangegroeid deel administratief daarvan gescheiden liet en vereenigd deed blijven met een dorp, dat wellicht op grooten afstand ligt. En dit alleen, wijl destijds het platteland, waarop dit stadsdeel verrees, zuiver administratief, in zoover willekeurig, aan een dorp was gehecht". Inderdaad, mijne heeren, het is alsof dit voor het hier in behandeling zijnde geval is geschreven. In de derde plaats kwam de tegenstand tot uiting in strooibiljetten, interviews en een onjuist samengestelde bro chure, die de samenstellers zelf noopte tot de erkenning, dat een supplement haar foutieve gedeelten zou moeten herstellen het is jammer voor hun waarheidsliefde, dat die brochure een onvolledige compilatie van stukken, die niet alle goed weergegeven zijn reeds in allerlei richting, ook buiten deze streek naar men zegt, is verzonden. De tegenstand kwam tenslotte tot uiting in de Raden van Princenhage en Teteringen, wier officieele verslagen niet te mijner beschikking staan. In de Commissies uit de inge zetenen aldaar schijnt men alsnog steeds niet voldoende ingelichtmen vond blijkbaar, dat de eigen gemeenteraden hun volstrekt afwijzend besluit slecht voorbereid hadden genomen en stelde kleine studiecommissies in. Als men dit alles nagaat, dan kan men zich niet onttrek ken aan de conclusie, dat tegenstand actief belichaamd is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 163