6 FEBRUARI 1925. 83 IV. Hoe denkt de tegenstander zich de oplossing van de bestaande moeilijkheden De ijver van den tegenstander om andere middelen aan de hand te doen, duidt op zijn instemming met onze critiek op den tegenwoordigen toestand. Niet meer dan tweeërlei oplossingen zijn aan de hand gedaan. In de eerste plaats werd en wordt verwezen naar artikelen 121 en 122 der Gemeentewet. Hiermede komt men er niet in gevallen als het onder havige. Het geval-Breda met zijn drie insluitende buiten gemeenten is van nog meer urgentie dan b.v. de gevallen Leiden en Doetinchem. Veroorlooft mij nog een enkele aanhaling. Wat zegt de memorie van antwoord Tweede Kamer betreffende Leiden? „De ervaring leert dat toepas sing van art. 121 Gemeentewet in den regel niet tot het beoogde doel leidt, waar het geldt de vitale belangen eener zich ontwikkelende gemeente" (Bijl. 1918-1919 no. 423), Wat zegt de memorie van toelichting betreffende Doetin chem Dat samenwerking in gemeenten van verschillenden aard wordt bemoeilijkt en voor beide een beletsel ontstaat om tot meerderen groei te geraken. Aldus worden vaak maatregelen uitgelokt in de eene ge meente, welke nadeelig werken voor de andere en wordt het treffen van gemeenschappelijke regelingen volgens art. 121 belemmerd. (Tweede Kamer 1918-1919 bijl. no. 455). In de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer be treffende de laatste grenswijziging van Amsterdam leest men, dat naar het inzicht der Regeering artt. 121 en 122 blijkens de ondervinding hier geen uitkomst geven en ver volgens „De wetgever heeft dit ook begrepen toen hij de grensuitbreidingen van Maastricht, Eindhoven, Leiden en Delft vaststelde". In een ander geval, waarin men met samenwerking van slechts twee gemeenten te doen had (Renkum), zegt de memorie van toelichting (Tweede Kamer .1922-1923, bijl. no. 346): Regelingen volgens artt. 121 en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 167