92
6 FEBRUARI 1925.
zich niet ongerust behoeft te maken en dat men met ver
trouwen deze zaak kan tegemoet zien. Spreker verwondert
er zich over. dat de heer van Veen, die vroeger voor
stander van annexatie was, zich thans zoozeer tegen het
plan verzet.
Hoe weet U dat, vraagt de heer VAN VEEN.
De VOORZITTER wijst op vroegere rapporten van den
dienst van openbare werken, betreffende het uitbreidings
plan der aangrenzende gemeenten uit den tijd, toen de heer
van Veen directeur was.
De heer VAN VEEN vindt het onwaardig, om te wroe
ten in dingen, die hij als ambtenaar geschreven heeft. Dat
is misbruik maken van gezag. Zou de voorzitter wenschen
aldus door te gaan en onjuist te citeeren, dan verlangt hij
het recht om eerst zijne medeleden omtrent deze zaak in
te lichten.
De VOORZITTER zegt, dat het volstrekt niets nieuws
is, dat de heer van Veen vroeger voor grenswijziging
was. Hij geeft dit thans ook toe.
De heer VAN VEEN blijft dit bij interruptie heftig
ontkennen.
De VOORZITTER vervolgtWat betreft de schade
loosstelling aan de buitengemeenten uit te keeren, waarnaar
door den heer van Ginkel is gevraagd, wijst spreker
erop, dat dit bedrag volgens het wetsontwerp door Gede
puteerde Staten wordt bepaald. Voor heigeen te betalen is,
krijgt men iets in de plaatsdaarenboven kan de uitkeering
over jaren worden verdeeld.
De bezwaren van den heer van Veen komen in
hoofdzaak neer op duurder bouwterrein en een behoorlijk
uitbreidingsplan. Maar er zijn nog tal van andere zaken,