6 FEBRUARI 1925.
5
Men is dus in veilige haven wanneer men zich aansluit
bij het oordeel van Ged. Staten van Noord-Brabant „dat
Breda uitbreiding behoeft", en die uitbreiding is in het
ontwerp met groote beperking aangegeven.
Ik juich die beperking toe, alleen wat strikt noodig is
voor de levensbelangen van Breda worde ontnomen aan de
omringende gemeenten. Niets meer! Nu kan men mij
tegenwerpen, dat zulk een zich neerleggen bij het oordeel
van Ged. Staten wel heel eenvoudig is.
Ik geef dat toe M.deV. maar meent men, dat eene andere
zienswijze nuttiger is
Meent men, dat het mogelijk is pro en contra te verzoenen
Geen onzer zal wel tijd en lust gehad hebben om alles
te lezen wat voor en tegen de annexatie werd geschreven
maar het vele dat op dit terrein geboden werd, is toch wel
een duidelijke vingerwijzing, dat men in dit wespennest beter
zijn handen niet steekt.
Of ik dan al dat geschrijf veroordeel en onverklaarbaar
vind
Geenszins M. de V.
Vooreerst merk ik op, dat de actie tegen het voorstel tot
grenswijziging van 17 Mei 1921 niet scherp genoeg kon
zijn. Dit voorstel „het zgn. groote plan" ging veel te ver
en veel van hetgeen Struijcken tegen het voorstel van
Burg. en Weth. van 's-Gravenhage in zijn bovenvermeld
werk aanvoerde, kon ook tegen dat voorstel van 1921
worden in 't midden gebracht.
Maar ook bij de thans mijns inziens juiste door
Ged. Staten ontworpen grensuitbreiding kon men geen
algemeen zich rustig neerleggen verwachten.
Van datgene wat men vreest, ziet men niet gemakkelijk
de noodzakelijkheid in en ik wil het den tegenstanders van
de annexatie allerminst euvel duiden, dat zij zoo vol ijver,
zoo vol felheid soms tegen de vergrooting van Breda
stelling namen.
Juist in deze tijden is hun actie zoo goed te verklaren.