6 FEBRUARI 1925.
7
De heer METZ zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter.
Wanneer ik het woord vraag, dan is het om mijn onver
holen instemming te betuigen met de voorgestelde annexatie
plannen, al is dan mijn instemming eenigermate getemperd
door de overweging, dat de voorgestelde beperkte grens
wijziging niet algeheele oplossing der bestaande moeilijkheden
zal brengen, maar moet deze dan ook aanvaard worden als
een compromis met de belangen der buitengemeenten.
Reeds veel eerder had deze annexatie moeten gebeuren
en wel onmiddellijk na de definitieve ontmanteling der stad.
Dan immers ware alles rationeel verloopen. De vele vreem
delingen, die sinds dien zich hier kwamen vestigen, gingen
veelal wonen tusschen het Mastbosch en de stad. Zij zochten
niet enkel de stille natuur, neen, de stad vormde de aan
trekkelijkheid en daarnaast de mooie omgeving Men voelde
zich dan ook maatschappelijk een met Breda, alleen vond
men het wel geschikt, dat het stukje grond waarop men
woonde, toevallig tot het gebied van een naburig dorp
behoorde en men zoodoende van de lagere dorpsbelastingen
kon profiteeren. Anderzijds hebben de buitengemeenten tot
heden op fiscaal gebied veel gepiofiteerd van deze stedelijke
bevolking en de besturen dezer gemeenten zouden gaarne
het onredelijke van den bestaanden toestand willen erkennen,
zagen zij zich nu niet eenigermate bedreigd in hun beurs.
Dat Breda de aangebouwde wijken en die gronden
welke voor een behoorlijke stadsuitbreiding onontbeerlijk
zijn en die niets gemeen hebben met de plattelands
gemeenten, waarin zij toevallig zijn gelegen, wil annexeeren,
is vanzelf sprekend. Want al is een gemeente veelal een
uit de historie gegroeide plaatselijke gemeenschap en is het
gewenscht de historische grenzen te ontzien, ook moet
rekening gehouden worden met heden en toekomst der
gemeenten de werkelijke en niet te ontkennen stedelijke