14
6 FEBRUARI 1925,
der stad evenzeer ter harte als van hen die in de voorge
nomen annexatie slechts onheil zien.t
M. de V., het vraagstuk der annexatie is zooals reeds
door anderen betoogd is, verre van nieuw. Al jaren terug
volgde ik met belangstelling den loop der zaken en bij het
bekend worden der plannen in 1921 mocht ik reeds, zij het
onder schuilnaam, in een der bladen het goed recht van
annexatie betoogen.
De afgeloopen jaren, terwij! het keurslijf Breda al enger
werd, hebben geen wijziging in mijn meening kunnen bren
gen, doch mijn mogelijke verkiezing in deze commissie is
de oorzaak, dat ik mij nu niet in den pennestrijd waagde.
Het doet mij daarom genoegen, dat ik in staat ben
gesteld vanaf deze plaats te verklaren, dat ik vóór de voor
genomen annexatie ben, een meening die gedeeld wordt
door meerderen uit Breda en zelfs uit de omgeving.
Zulks blijkt niet alleen uit persoonlijke gesprekken maar ook
uit enkele ingezonden stukken in diverse bladen.
Allereerst is naar mijn meening uitbreiding van Breda's
grondgebied noodig om tegemoet te komen aan het terrein
gebrek. Niemand die weet hoeveel woningruimte er in
Breda tekort komt, kan dit ontkennen. Weliswaar wordt
gewezen op de bekende exercitieterreinen, doch zij die be
weren dat deze stukken grond maar voor woningbouw
gebruikt moeten worden, weten niet of veinzen niet
te weten, hoe „behoudend" het Dep. van Oorlog altijd nog
is. Wanneer zelfs in 1924 niet tijdelijk de beschikking verkregen
kon worden over 'n terrein voor 'n hengstenkeuring, wie denkt
er dan in ernst aan, dat die terreinen in de naaste toekomst
beschikbaar zullen komen voor woningbouw en straataanleg
De eenige mogelijkheid om in dit terreingebrek te voor
zien, is m.i. annexatie.
Dat daarbij ook komen de meer stadsche gedeelten der
omliggende gemeenten, is geen bezwaar. Integendeel, 't is
een eisch des tijds, want de bestaande buitengemeenten