II korte beschouwingen willen wijden aan de drie hoofdmomen ten uit haar voorstel en wel aan het afloopend pensioen, d; aan de cumulatie van pensioen ingevolge deze verordening di met andere inkomsten en aan het weduwen- en weezen- v; pensioen. 1) het afloopend pensioen. v< In de Commissie is grondig de vraag onder het oog gezien, te of er voldoende reden was de hier bestaande vergoedings- bi regeling (art. 2 j° artikel 8 der bestaande verordening) te ir handhaven. De Commissie heeft eenstemmig gemeend deze vraag bevestigend te moeten beantwoorden en wel om ver- r« schillende redenen, ei Hun, die tot wethouder benoemd worden, moet men niet ei alleen zooveel inkomsten toekennen als hun prestatie ver- n eischt, maar tevens moet men hen in zoodanige omstandig- ir heden plaatsen, dat zij het bestuur der gemeente volgens h eigen inzicht kunnen voeren; met name moet voorkomen E worden, dat zij bij beslissingen over belangrijke zaken p geplaatst worden voor de keuze öf een speelbal van den Raad te worden óf met het wethouderschap al hun inkomsten o te verliezen. Evenmin mag het gevaar bestaan, dat de Raad n een wethouder in functie laat om geldelijke motieven. Op a deze wijze zou een element worden gebracht in beslissingen b over zaken en in het politieke leven van personen, dat er h niet thuis hoort; het bestuur der gemeente moet, zoowel van het College van Burgemeester en Wethouders als van den Raad uit volgens een van geldelijke omstandigheden onaf hankelijk inzicht worden gevoerd. c Een andere reden tot het laten voortbestaan der vergoe- v ding hoewel minder sprekend naarmate men het bedrag s» a der jaarwedde tegenover de gevorderde prestatie hooger a waardeert is te vinden in het vergoeden der schade, die t de wethouder tijdens het vervullen van zijn ambt in andere k betrekking, beroep, handel of anderszins kan hebben geleden k en die bij het neerleggen van het wethouderschap niet dade- c lijk wordt opgeheven, e

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 2