V
wethoudersdiensten en meende, dat daarvoor geen termen
aanwezig waren.
De beduidende verslechtering echter door de korting bij
cumulatie aangebracht, heeft haar doen besluiten een derge
lijk pensioen, dat in vele gemeenten van de groolte van Breda
bestaat, voor te stellen en daardoor de geringere honoreering,
waarvoor evenmin termen werden aanwezig geacht, teniet
te doen.
Na deze voorafgaande opmerkingen moge tot een meer
gedetailleerde bespreking der voorgelegde regeling worden
overgegaan.
Artikel 1.
Deze bepaling regelt het afloopend pensioen. Gehandhaafd
is de eisch van een tweejarig wethouderschap, zooals ook de
bestaande regeling kent.
In de Commissie kon geen overeenstemming verkregen
worden over het antwoord op de vraag, of de hoogte van het
afloopend pensioen diende te blijven, zooals tot heden die van
de vergoeding n.l. het eerste jaar 75%, het tweede jaar 50%
en verder 25% van de jaarwedde, of dat een aftrek van 25%
reeds in het eerste jaar te veel moet worden geacht en te
plotseling werkt.
Aangezien drie der vergaderingen van de Commissie niet
voltallig waren, hebben de stemmen op dit punt gestaakt,
zoodat de Commissie goed meent te doen beide meeningen
aan den Raad voor te leggen. In dit artikel is dus verwerkt
het voorstel om het afloopend pensioen te doen bedragen
het eerste jaar 100%, het tweede jaar 75%, het derde jaar
50% en het vierde en volgende jaren 25% van de jaarwedde,
en (tusschen haakjes geplaatst) het voorstel om het afloopend
pensioen te handhaven, zooals tot heden de vergoeding is
geregeld n.l. het eerste jaar 75%, het tweede jaar 50% en
het derde en volgende jaren 25% van de jaarwedde
De voorstanders van het ruimere pensioen voeren als